Ontbinding is geregeld in art. 6:265 BW e.v.
Art. 6:265 lid 1 BW: Iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen geeft aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
De vereisten voor ontbinding zijn:
1. Wederkerige overeenkomst (met enige analoge uitbreiding; zie art. 6:261 lid 2 BW).
Art. 6:261 lid 2 BW: De bepalingen omtrent wederkerige overeenkomsten zijn van overeenkomstige toepassing op andere rechtsbetrekkingen die strekken tot het wederzijds verrichten van prestaties, voor zover de aard van die rechtsbetrekkingen zich daartegen niet verzet.
2. Tekortkoming in de nakoming bij de wederpartij
3. De tekortkoming moet de ontbinding rechtvaardigen (omgekeerde bewijslast)
4. Verzuim: niet vereist bij onmogelijkheid van de nakoming.
Bij mogelijkheid van nakoming: verzuim is wel vereist (art. 265 lid 2 BW).
Art. 6:265 lid 2 BW: Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas, wanneer de schuldenaar in verzuim is.
Daargelaten het geval dat de prestatie nog mogelijk is (en dus verzuim is vereist, waarbij bedacht moet worden dat verzuim de periode van toerekenbare tekortkoming is, art. 6:81 BW), is ontbinding mogelijk zowel bij wanprestatie (toerekenbare tekortkoming) als bij overmacht (niet-toerekenbare tekortkoming).
Ontbinden kan op twee manieren:
1. Een buitengerechtelijke schriftelijke (art. 3:39 BW!) ontbindingsverklaring.
Art. 3:39 BW: Tenzij uit de wet anders voortvloeit, zijn rechtshandelingen die niet in de voorgeschreven vorm zijn verricht, nietig.
2. Ontbinding door een (constitutief) vonnis van de rechter op vordering van de crediteur, of bij wijze van verweer.
De vordering tot ontbinding verjaart met 5 jaar (art. 3:111 BW).
Art. 3:111 BW: Wanneer men heeft aangevangen krachtens een rechtsverhouding voor een ander te houden, gaat men daarmede onder dezelfde titel voort, zolang niet blijkt dat hierin verandering is gebracht, hetzij ten gevolge van een handeling van hem voor wie men houdt, hetzij ten gevolge van een tegenspraak van diens recht.
De mogelijkheid van buitengerechtelijke ontbinding vervalt dan eveneens (art. 6:268 BW).
Art. 6:268 BW: De bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding vervalt door verjaring van de rechtsvordering tot ontbinding. De verjaring staat niet in de weg aan gerechtelijke of buitengerechtelijke ontbinding ter afwering van een op de overeenkomst steunende rechtsvordering of andere rechtsmaatregel.
Niettemin blijft het nadien mogelijk zich op een ontbindingsgrond te beroepen ter afwering tegen een vordering op basis van de overeenkomst.