Verbintenissenrecht I
Verbintenissenrecht II
Goederenrecht

Voorwaarden bij bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden (art. 3:44 BW)

In art. 3:44 zijn de overige wilsgebreken tezamen geregeld.

Deze wilsgebreken hebben als gezegd werking bij álle rechtshandelingen en niet alleen bij de overeenkomst. De in art. 3:44 geregelde wilsgebreken hebben gemeen dat ze zijn gebaseerd op een in beginsel verwijtbare gedraging en derhalve is in het algemeen dan ook steeds samenloop met acties uit onrechtmatige daad denkbaar.

Art. 3:44 lid 1 BW:

Een rechtshandeling is vernietigbaar, wanneer zij door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen.

Art. 3:44 lid 5 BW verengt de grondslag van deze wilsgebreken als volgt: wanneer het bedrog, de bedreiging of het misbruik afkomstig was van een derde, dan kan op deze wilsgebreken géén beroep worden gedaan jegens een wederpartij die geen reden had het bestaan van het wilsgebrek te veronderstellen.

Dit laat onverlet een eventuele actie op grond van art. 6:162 BW (onrechtmatige daad) jegens deze derde.

Art. 3:44 lid 5 BW:

Indien een verklaring is tot stand gekomen door bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden van de zijde van iemand die geen partij bij de rechtshandeling is, kan op dit gebrek geen beroep worden gedaan jegens een wederpartij die geen reden had het bestaan ervan te veronderstellen. 

Bedreiging

Voorwaarden:

  • het bewegen tot het verrichten van een rechtshandeling, gepaard gaande met:
  • bedreiging door één of meer personen, gericht tegen de handelende of een derde
  • gericht op materiële of immateriële benadeling
  • de bedreiging moet onrechtmatig zijn
  • de bedreiging moet objectief voor een redelijk oordelend mens beïnvloedend zijn (enige subjectiviteit: rekening wordt gehouden met de “categorie” waartoe de bedreigde behoort)
  • causaal verband tussen bedreiging en rechtshandeling.
Art. 3:44 lid 2 BW:

Bedreiging is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door onrechtmatig deze of een derde met enig nadeel in persoon of goed te bedreigen. De bedreiging moet zodanig zijn, dat een redelijk oordelend mens daardoor kan worden beïnvloed. 

Bedrog

Voorwaarden:

  • het bewegen tot het verrichten van een rechtshandeling, gepaard gaande met:
  • opzettelijke misleiding
  1. opzettelijk onjuiste mededelingen doen
  2. opzettelijk zwijgen waar een plicht tot spreken bestaat
  3. andere kunstgrepen
  • causaal verband tussen het bedrog en het verrichten van de rechtshandeling

NB: een element als bij dwaling: “verschoonbaarheid”, is bij bedrog niet aan de orde. Toch heeft de Hoge Raad beslist dat ál te grote zorgeloosheid of onnozelheid aan de bedrogsactie in de weg staat (HR Beukinga / v.d. Linden).

Voorts: aanprijzingen in algemene bewoordingen leveren geen bedrog op (art. 3:44 lid 3 slot).

Art. 3:44 lid 3 BW:

Bedrog is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep. Aanprijzingen in algemene bewoordingen, ook al zijn ze onwaar, leveren op zichzelf geen bedrog op. 

Misbruik van omstandigheden

Voorwaarden:

  • het bevorderen van een rechtshandeling, te verrichten door een ander die door hierna te noemen omstandigheden wordt bewogen, gepaard gaande met:
  • aanwezigheid van een of meer van de in de wet (niet uitputtend) opgesomde omstandigheden zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, onervarenheid of abnormale geestestoestand
  • weten / moeten begrijpen dat de ander door de bijzondere omstandigheden wordt bewogen
  • het desalniettemin actief of passief bevorderen van het tot stand komen van de rechtshandeling, hoewel:
  • hetgeen dat hij weet / moet begrijpen hem van het bevorderen zou moeten weerhouden
  • causaal verband tussen omstandigheden en rechtshandeling

NB: benadeling is geen apart vereiste bij misbruik van omstandigheden, maar speelt een rol bij de vraag of men van het bevorderen weerhouden had moeten worden (HR Van Elmbt / Feierabend).

Art. 3:44 lid 4 BW:

Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.