Verbintenissenrecht I
Verbintenissenrecht II
Goederenrecht

Voorwaardelijke overdracht en eigendomsvoorbehoud

Bij een voorwaardelijke overdracht wordt aan alle vereisten van art. 3:84 BW voldaan, maar het goed komt op grond van de bedoeling van partijen slechts voorwaardelijk in het vermogen van de verkrijger. De partijbedoeling dient te blijken bij de goederenrechtelijke overeenkomst. De verkrijger heeft op het goed een voorwaardelijk recht, afhankelijk van het al dan niet in vervulling gaan van de voorwaarde. Zie ook het wettelijk vermoeden van art 3:84 lid 4 BW.

Art. 3:84 lid 4 BW:

Wordt ter uitvoering van een voorwaardelijke verbintenis geleverd, dan wordt slechts een recht verkregen, dat aan dezelfde voorwaarde als die verbintenis is onderworpen.

Een overdracht onder ontbindende voorwaarde maakt de verkrijger weliswaar beschikkingsbevoegd, maar hij kan op zijn beurt slechts onder dezelfde voorwaarde over het goed beschikken. Na vervulling van de voorwaarde wordt de vervreemder weer rechthebbende op het goed.

Een overdracht onder opschortende voorwaarde kan een verkrijger vóór de vervulling van de voorwaarde niet tot rechthebbende maken.

Na vervulling van de voorwaarde is de verkrijger onvoorwaardelijk rechthebbende. De overdracht onder opschortende voorwaarde is ten aanzien van roerende zaken in de wet nader uitgewerkt: de artikelen 3:91 en 3:92 BW.

Overdracht van een roerende zaak onder opschortende voorwaarde (art. 3:91 BW)

Als bij de (voorwaardelijke) overdracht van een onroerende zaak aan alle voorwaarden van art. 3:84 BW wordt voldaan, houdt dat in dat aan de verkrijger het bezit wordt verschaft. Daarmee wordt het doel van de voorwaardelijke overdracht voorbijgeschoten, want de bedoeling is juist om de verkrijger (slechts) het houderschap te verschaffen. Daarom bepaalt art. 3:91 BW dat in dat geval bij een roerende zaak voldoende is dat deze in de macht van de verkrijger wordt gebraacht, en daarmee is aan de leveringshandeling voldaan. Na vervulling van de voorwaarde vindt interversie plaats van houderschap in bezit (art. 3:111 BW; zie het desbetreffende onderdeel van deze e-learning).

Art. 3:91 BW:

De levering van in het vorige artikel bedoelde zaken ter uitvoering van een verbintenis tot overdracht onder opschortende voorwaarde, geschiedt door aan de verkrijger de macht over de zaak te verschaffen.

Eigendomsvoorbehoud van een roerende zaak (art. 3:92 BW)

Wanneer partijen bij een overdracht afspreken dat de zaak aan de verkrijger ter hand wordt gesteld, maar dat de eigendom daarvan in afwachting van het verrichten van de contraprestatie (veelal de betaling) nog niet zal overgaan, wordt de vervreemder vermoed zich te hebben gebonden tot overdracht onder de opschortende voorwaarde van voldoening van de prestatie. Betaling heeft derhalve tot gevolg dat de eigendom op de verkrijger overgaat. Bedingen waarbij de eigendom wordt voorbehouden voor andere prestaties dan de overeengekomen contraprestatie, zijn als regel nietig (zie art. 3:92 lid 2).

Art. 3:92 BW:

1. Heeft een overeenkomst de strekking dat de een zich de eigendom van een zaak die in de macht van de ander wordt gebracht, voorbehoudt totdat een door de ander verschuldigde prestatie is voldaan, dan wordt hij vermoed zich te verbinden tot overdracht van de zaak aan de ander onder opschortende voorwaarde van voldoening van die prestatie.

2. Een eigendomsvoorbehoud kan slechts geldig worden bedongen ter zake van vorderingen betreffende de tegenprestatie voor door de vervreemder aan de verkrijger krachtens overeenkomst geleverde of te leveren zaken of krachtens een zodanige overeenkomst tevens ten behoeve van de verkrijger verrichte of te verrichten werkzaamheden, alsmede ter zake van de vorderingen wegens tekortschieten in de nakoming van zodanige overeenkomsten. Voor zover een voorwaarde op deze grond nietig is, wordt zij voor ongeschreven gehouden.

3. Een voorwaarde als in lid 1 bedoeld wordt voor vervuld gehouden, wanneer de vervreemder op enige andere wijze dan door voldoening van de tegenprestatie wordt bevredigd, wanneer de verkrijger van zijn verplichting daartoe wordt bevrijd uit hoofde van artikel 60 van Boek 6, of wanneer de verjaring van de rechtsvordering ter zake van de tegenprestatie is voltooid. Behoudens afwijkend beding, geldt hetzelfde bij afstand van het recht op de tegenprestatie.

Overdracht onder tijdsbepaling wordt vruchtgebruik

Een overdracht onder tijdsbepaling is niet mogelijk, en wordt op grond van art. 3:85 geconverteerd in vruchtgebruik.

Art. 3:85 lid 1 BW:

Een verbintenis strekkende tot overdracht van een goed voor een bepaalde tijd, wordt aangemerkt als een verbintenis tot vestiging van een vruchtgebruik op het goed voor de gestelde tijd.