Verrekening is het tegen elkaar wegvallen van over en weer bestaande gelijksoortige prestatieverplichtingen, voor zover deze een gemeenschappelijk beloop hebben.
De vereisten voor verrekening volgen uit art. 6:127 BW.
1. Wanneer een schuldenaar die de bevoegdheid tot verrekening heeft, aan zijn schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met een vordering verrekent, gaan beide verbintenissen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet. 2. Een schuldenaar heeft de bevoegdheid tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. 3. De bevoegdheid tot verrekening bestaat niet ten aanzien van een vordering en een schuld die in van elkaar gescheiden vermogens vallen.
De vereisten zijn:
Art. 6:140 lid 1 BW: Moeten tussen twee partijen krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldvorderingen en geldschulden in één rekening worden opgenomen, dan worden zij in de volgorde waarin partijen volgens de voorgaande artikelen van deze afdeling of krachtens hun onderlinge rechtsverhouding tot verrekening bevoegd worden, dadelijk van rechtswege verrekend en is op ieder tijdstip alleen het saldo verschuldigd. Artikel 137 is niet van toepassing.
Art. 6:39 BW: 1. Is wel een tijd voor de nakoming bepaald, dan wordt vermoed dat dit slechts belet dat eerdere nakoming wordt gevorderd. 2. Betaling vóór de vervaldag geldt niet als onverschuldigd.
Bij overgang van de vordering onder bijzondere titel (bijv. door cessie), kan de debiteur met de oorspronkelijke crediteur verrekenen, indien beide vorderingen voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding óf indien de vordering van de debiteur reeds voor de overgang aan hem was opgekomen en opeisbaar was geworden (art. 6:130 BW).
Art. 6:130 lid 1 BW: Is een vordering onder bijzondere titel overgegaan, dan is de schuldenaar bevoegd ondanks de overgang ook een tegenvordering op de oorspronkelijke schuldeiser in verrekening te brengen, mits deze tegenvordering uit dezelfde rechtsverhouding als de overgegane vordering voortvloeit of reeds vóór de overgang aan hem is opgekomen en opeisbaar geworden.
Verjaring van de eigen rechtsvordering staat niet aan verrekening in de weg, en hetzelfde geldt voor door de schuldeiser bij wege van gunst verleend uitstel van betaling of van executie (art. 6:131 BW).
Art. 6:131 BW: 1. De bevoegdheid tot verrekening eindigt niet door verjaring van de rechtsvordering. 2. Uitstel van betaling of van executie, bij wijze van gunst door de schuldeiser verleend, staat aan verrekening door de schuldeiser niet in de weg.
Verrekening heeft terugwerkende kracht tot het tijdstip waarop de bevoegdheid tot verrekening ontstond (art. 6:129 lid 1 BW), maar in het geval dat over één of beide vorderingen reeds opeisbare rente is betaald, werkt de verrekening niet verder terug dan tot het einde van de laatste termijn waarover de rente is voldaan (art. 6:129 lid 2 BW).
Art. 6:129 lid 1 BW: 1. De verrekening werkt terug tot het tijdstip, waarop de bevoegdheid tot verrekening is ontstaan.
Art. 6:129 lid 2 BW: 2. Is over één der vorderingen of over beide reeds opeisbare rente betaald, dan werkt de verrekening niet verder terug dan tot het einde van de laatste termijn waarover rente is voldaan.
Indien de crediteur een buitengerechtelijke ontbindingsverklaring tot de debiteur richt, en deze laatste bevoegd is tot verrekening, dan kan de debiteur aan de ontbindingsverklaring de werking ontnemen door onverwijld gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot verrekenen (art. 6:134 BW).
Art. 6:134 BW: De schuldenaar uit een wederkerige overeenkomst, die tot verrekening bevoegd is, kan aan de verklaring van zijn wederpartij, strekkende tot ontbinding van de overeenkomst wegens niet-nakoming, haar werking ontnemen door onverwijld van zijn bevoegdheid tot verrekening gebruik te maken.