De verzoekschriftprocedure is technisch eigenlijk een procedure tussen verzoeker en de rechter. Het verzoek wordt gericht aan de rechtbank. Belanghebbenden mogen zich verweren en worden in dat geval aangemerkt als verweerder. In de praktijk maakt niemand zich echt druk om dit onderscheid en gaat het gewoon om verzoeker versus verweerder. Het kan belangrijk zijn om dit onderscheid wel in gedachten te houden voor het tentamen, mocht er specifiek naar worden gevraagd.
De verzoekschriftprocedure vangt aan met het verzoekschrift van verzoeker (art. 261 lid 2 Rv). De inhoudelijke eisen aan het verzoekschrift zijn bepaald in art. 278 Rv. Het verzoekschrift wordt ter griffie ingediend (art. 278 lid 2 Rv).
De rechter bepaalt vervolgens een datum en tijd voor de mondelinge behandeling en beveelt de oproeping van de verzoeker en, indien van toepassing, de belanghebbenden (art. 279 lid 1 Rv). De oproeping wordt dus niet door (de advocaat van) verzoeker verstuurd maar op last van de rechter zelf.
Een belanghebbende kan tot aan de aanvang van de mondelinge behandeling een verweerschrift indienen (art. 282 Rv). Vanaf dat moment is hij verweerder. Verweerder kan bij de mondelinge behandeling verschijnen, ofwel in persoon ofwel bij advocaat of gemachtigde (art. 279 lid 2 Rv).
De rechter bepaalt een dag van uitspraak en deelt dit aan partijen mede (art. 286 Rv). De beschikking (dus niet: vonnis) heeft dezelfde inhoudelijke vereisten als een vonnis (art. 287 lid 1 Rv). Een afschrift ervan wordt aan verzoeker en aan alle belanghebbenden (inclusief verweerder indien van toepassing) verstrekt (art. 290 Rv).