Indien in de verbintenis geen tijdstip voor de nakoming is bepaald, is de debiteur bevoegd terstond na te komen (art. 6:38 BW). De crediteur is bevoegd terstond nakoming te vorderen. Als regel zal hierbij de grens worden getrokken door de gewoonte of de redelijkheid en billijkheid.
Art. 6:38 BW: Indien geen tijd voor de nakoming is bepaald, kan de verbintenis terstond worden nagekomen en kan terstond nakoming worden gevorderd.
Indien in de verbintenis wel een tijdstip voor de nakoming is neergelegd, ontstaat het wettelijk (en weerlegbaar) vermoeden dat dit slechts belet dat door de crediteur nakoming vóór dit tijdstip wordt gevorderd; met andere woorden: dat de tijdsbepaling uitsluitend strekt in het belang van de debiteur. Dat brengt mee dat de debiteur wél bevoegd is om vóór de vervaldag na te komen zo hij dat wenst. De betaling geschiedt dan niet onverschuldigd.
Art. 6:39 BW: 1. Is wel een tijd voor de nakoming bepaald, dan wordt vermoed dat dit slechts belet dat eerdere nakoming wordt gevorderd. 2. Betaling vóór de vervaldag geldt niet als onverschuldigd.
De debiteur verliest de bevoegdheid om zich op een te zijner gunste strekkende tijdsbepaling te beroepen, indien hij in staat van faillissement is verklaard (art. 6:40 sub a BW), of wanneer hij niet (meer) voldoet aan een verplichting tot het stellen van zekerheid (art. 6:40 sub b en c BW).
Art. 6:40 BW: De schuldenaar kan de tijdsbepaling niet meer inroepen: a. wanneer hij in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard; b. wanneer hij in gebreke blijft de door hem toegezegde zekerheid te verschaffen; c. wanneer door een aan hem toe te rekenen oorzaak de voor de vordering gestelde zekerheid verminderd is, tenzij het overgeblevene nog een voldoende waarborg voor de voldoening oplevert.