Van belang voor tentamenvragen over conservatoir beslag zijn twee mechanismen:
Blokkerende werking houdt in dat een vervreemding of bezwaring, daterend van na het conservatoir beslag, niet kan worden ingeroepen tegen de beslaglegger.
Derdenbescherming houdt in dat een derde te goeder trouw (art. 3:11 BW) onder omstandigheden toch wordt ontzien. De blokkerende werking werkt dan niet ten opzichte van deze derde te goeder trouw.
Derdenbescherming te goeder trouw ligt niet voor de hand bij de blokkerende werking van conservatoir beslag bij registergoederen. De reden daarvoor is te vinden in art. 3:23 BW:
“Het beroep van een verkrijger van een registergoed op goede trouw wordt niet aanvaard, wanneer dit beroep insluit een beroep op onbekendheid met feiten die door raadpleging van de registers zouden zijn gekend.”
Immers: hoe kun je “noch weten, noch behoren te weten” als je simpelweg in het openbaar register kunt kijken?
Dat betekent, concreet gezegd, dat bij conservatoir beslag op bijv. onroerende zaken of geregistreerde luchtvaartuigen weliswaar blokkerende werking geldt, maar geen derdenbescherming te goeder trouw. Daarentegen geldt bij niet-registergoederen, zoals bijv. conservatoir beslag op roerende zaken (tot afgifte, of tot verhaal van een geldvordering), zowel de blokkerende werking als ook derdenbescherming te goeder trouw.
Je begint per definitie altijd vanaf art. 700 Rv. Het is in dit stadium verboden om te beginnen met de artikelen uit executoriaal beslag. Daar kom je altijd via een schakelbepaling die je als eerste noemt.
Stel, de casus gaat over conservatoir beslag op roerende zaken. Stap 1 is dat je je afvraagt of het gaat om het veiligstellen van de zaak zelf, of dat het gaat om beslag tot verhaal in verband met een geldvordering.
Gaat het om verhaalsbeslag in verband met een geldvordering, dan is art. 711 Rv van toepassing (beslag op roerende zaken onder de schuldenaar tot verhaal van een geldvordering). Lid 1:
“Verlof om conservatoir beslag tot verhaal van een geldvordering te leggen op roerende zaken die geen registergoederen zijn en op rechten aan toonder of order wordt slechts verleend, indien de schuldeiser aantoont dat er gegronde vrees bestaat voor verduistering hetzij door de schuldenaar van zijn goederen hetzij, zo de voor het beslag vatbare goederen aan een ander dan de schuldenaar toebehoren, door deze ander van die goederen.”
We zijn op zoek naar twee dingen:
Beiden zijn geregeld in de schakelbepaling van art. 712 Rv:
“De artikelen 441, eerste lid, 443-445, 447, 448, 451, 453a, 455a, 457 en 461d zijn op de in het vorige artikel bedoelde beslag van overeenkomstige toepassing.”
Art. 453a is van overeenkomstige toepassing verklaard. Daar vind je in lid 1 de blokkerende werking die we zoeken, en in lid 2 de derdenbescherming te goeder trouw:
Dit schrijf je op als: art. 711 jo 712 jo 453a lid 1 en 2 Rv.
Gaat het om de zaak zelf, dan is art. 730 Rv van toepassing (beslag tot afgifte):
“Ieder die recht heeft op afgifte van een roerende zaak of levering van een goed of die zodanig recht door een rechterlijke uitspraak tot vernietiging of ontbinding kan verkrijgen, kan deze zaak of dit goed ter bewaring van dit recht in beslag nemen.”
We zijn ook hier op zoek naar dezelfde twee dingen:
Art. 734 lid 1 Rv biedt de antwoorden die we zoeken:
“Op een beslag als bedoeld in deze afdeling zijn de voorschriften betreffende conservatoir beslag tot verhaal van geldvorderingen van overeenkomstige toepassing, behoudens voor zover dit zou leiden tot toepasselijkheid van de artikelen 447, 448 en 505, derde lid, en 541.”
Dat betekent dat we van art. 734 lid 1 Rv naar art. 712 Rv mogen springen, juncto art. 453a Rv (ook hier weer: lid 1 voor de blokkerende werking, lid 2 voor de derdenbescherming te goeder trouw).
Hetzelfde stramien geldt voor iedere vorm van conservatoir beslag. Zoals conservatoir derdenbeslag (vaak onder een bank), geregeld in art. 718 Rv:
“Een schuldeiser kan onder derden conservatoir beslag leggen op de in artikel 475 bedoelde goederen.”
De schakelbepaling van art. 720 Rv maakt een groot aantal artikelen uit executoriaal beslag van overeenkomstige toepassing:
“De artikelen 475, derde lid, 475a tot en met 475i, 476a en 476b, 479 en 479a zijn van overeenkomstige toepassing. In het geval van artikel 475a, derde lid, moet de vordering waarop het beslag wordt gelegd in het verzoekschrift waarbij verlof van de voorzieningenrechter wordt gevraagd, uitdrukkelijk worden omschreven. Verlof tot het leggen van beslag op een vordering tot een in artikel 475c vermelde periodieke betaling kan slechts worden verleend, nadat de schuldenaar is gehoord of hij de gelegenheid te worden gehoord, ongebruikt heeft laten voorbijgaan.”
Onder andere worden de artikelen art. 475a t/m 475i van overeenkomstige toepassing verklaard. Dat omvat mede art. 475h Rv, en daar zijn we naar op zoek. Lid 1 bevat de blokkerende werking die we zoeken:
“Een vervreemding, bezwaring, afstand of onderbewindstelling van een door het beslag getroffen vordering, tot stand gekomen nadat het beslag is gelegd, kan niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen. Hetzelfde geldt voor een in weerwil van het beslag gedane betaling of afgifte, tenzij de derde heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden gevergd om de betaling of afgifte te voorkomen.”
Lid 2 bevat (indirect) de derdenbescherming te goeder trouw, namelijk doordat opnieuw wordt doorgeschakeld, ditmaal weer naar art. 453a Rv:
“Op door het beslag getroffen zaken is artikel 453a van overeenkomstige toepassing.”
Art. 453a lid 1 Rv bevat een identieke bepaling over blokkerende werking. Lid 2 bevat de derdenbescherming te goeder trouw die we zoeken.
Art. 725 Rv ziet op conservatoir beslag op onroerende zaken:
“Indien is voldaan aan de eisen die in artikel 711, eerste en tweede lid, voor het verlof worden gesteld, kan ook verlof verleend worden om beslag te leggen op een of meer bepaald aan te wijzen onroerende zaken.”
Art. 726 lid 1 Rv bevat de schakelbepaling die we zoeken:
“De artikelen 504a, eerste lid, 505, 506, 507a, 507b en 513a zijn van overeenkomstige toepassing.”
Art. 505 lid 2 Rv bevat de blokkerende werking:
“Een vervreemding, bezwaring, onderbewindstelling, verhuring of verpachting, tot stand gekomen na de inschrijving van het proces-verbaal, kan niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen. Dit geldt niet voor verhuur van woonruimte waarop de artikelen 271 tot en met 277 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn, tenzij de verhuring plaatsvond na de bekendmaking bedoeld in artikel 516 of huurder wist dat de beslaglegger door de verhuring in zijn verhaalsmogelijkheden zou worden benadeeld.”
Derdenbescherming te goeder trouw is niet van toepassing om de hierboven uiteengezette reden (art. 3:23 BW).