Risicoaansprakelijkheid

In art. 6:162 gaat het steeds om de “fout” (toerekenbare onrechtmatige daad) van de aansprakelijke persoon zelf. Daarnaast bepaalt de wet dat in bepaalde gevallen ook personen die géén fout hebben begaan, voor de ontstane schade aansprakelijk kunnen worden gehouden. Het gaat dan steeds om personen die in een bepaalde relatie (“kwaliteit”) staan tot andere personen of zaken. Te denken valt hierbij aan ouders die aansprakelijk zijn voor hun kinderen, werkgevers voor werknemers, bezitters voor hun zaken of dieren, etc. Men noemt de aansprakelijkheid die bestaat omdat men een bepaalde “kwaliteit” heeft, ook wel risicoaansprakelijkheid. Men is aansprakelijk omdat men het risico heeft voor zijn kinderen, werknemers, zaken of dieren. De wet regelt vele vormen van kwalitatieve aansprakelijkheid. Hieronder zullen de belangrijkste worden besproken. We beperken ons daarbij tot de hoofdzaken van de desbetreffende regelingen.

Voor de slachtoffers van een onrechtmatige daad is het bestaan van de kwalitatieve aansprakelijkheid gunstig. Vaak zal het bewijs van de “kwaliteit” waar de risicoaansprakelijkheid betrekking op heeft, niet moeilijk te leveren zijn. Het is niet zo moeilijk om bijvoorbeeld te bewijzen dat iemand de vader of moeder is van een kind dat een fiets heeft vernield. Bovendien ontstaat er vaak (maar niet altijd) een dubbele aansprakelijkheid: naast de risicoaansprakelijke is de eigenlijke dader vaak ook zélf aansprakelijk, en dat verhoogt de kans op (volledige) schadevergoeding. Je kunt dan kiezen op wie je je verhaalt om schadevergoeding te krijgen.

Aansprakelijkheid voor kinderen (art. 6:169 BW)

Met betrekking tot de kwalitatieve aansprakelijkheid van ouders (of voogden) voor kinderen, moet met betrekking tot de leeftijd van het kind een driedeling worden gemaakt.

Ten eerste: hierboven is al behandeld dat onrechtmatige daden aan kinderen beneden de leeftijd van 14 jaar, op grond van de wet niet kunnen worden toegerekend. Daarmee hangt samen dat de wetgever de ouders of verzorgers van kinderen beneden 14 jaar risicoaansprakelijk houdt voor daden van die kinderen die, als ze 14 jaar of ouder waren, aan hen wél zouden kunnen worden toegerekend. De ouders (of verzorgers) kunnen zich dus niet van hun aansprakelijkheid vrijpleiten door aan te tonen dat hen geen enkel verwijt treft. Wanneer het kind om een ándere reden dan zijn leeftijd niet aansprakelijk zou zijn, ontstaat er voor de ouders of verzorgers geen aansprakelijkheid. Indien een 13-jarig kind bijvoorbeeld uit noodweer handelt, zijn de ouders dus niet aansprakelijk.

Ten tweede: voor de fouten van kinderen van 14 en 15 jaar oud, zijn ouders of verzorgers weliswaar aansprakelijk, maar ze kunnen zich daarvan vrijpleiten als ze aantonen dat hen niet kan worden verweten dat ze de gedraging van het kind niet hebben belet.

De 15-jarige Thomas gaat altijd op de fiets naar school. Op een zekere dag maakt hij een verkeersfout, waardoor een auto beschadigd raakt. De eigenaar van de auto spreekt de ouders van Thomas aan.

De kans dat de ouders van Thomas zich van aansprakelijkheid zullen kunnen vrijpleiten, is aanzienlijk. Het is heel normaal dat kinderen van een dergelijke leeftijd zonder toezicht aan het verkeer deelnemen, en daarom kan de ouders niet worden verweten dat ze de gedraging van Thomas niet hebben voorkomen. Dat betekent natuurlijk niet dat de eigenaar van de auto juridisch nu met lege handen staat. In de vorige paragraaf is al vermeld dat voor kinderen vanaf 14 jaar de ‘gewone” (subjectieve) maatstaf voor toerekenbaarheid geldt, en Thomas zal dus aansprakelijk kunnen worden gesteld voor zijn eigen “fout”. Verstandige ouders sluiten daarom (voor zichzelf en voor hun kinderen) een gezins-WA-verzekering af om dekking te hebben voor deze wettelijke aansprakelijkheid.

Ten derde: voor kinderen van 16 jaar en ouder, hebben ouders of voogden geen risicoaansprakelijkheid meer.

Aansprakelijkheid voor ondergeschikten (art. 6:170)

Als vuistregel geldt dat werkgevers kwalitatief aansprakelijk zijn voor de fouten van hun ondergeschikten. Deze aansprakelijkheid bestaat uiteraard náást de eigen aansprakelijkheid van de ondergeschikte voor zijn daden op grond van art. 6:162; hier is dus sprake van dubbele aansprakelijkheid. Het begrip “werkgever” moet hier ruim worden gezien: vereist is dat zeggenschap bestond over de gedraging waarin de fout is gelegen, en dat de kans op de fout is vergroot door de opgedragen taak. Een arbeidsovereenkomst is niet strikt vereist; zo zal ook de “inlener” risico-aansprakelijk zijn voor de fouten van een uitzendkracht, en ook wordt art. 6:170 gehanteerd bij het aansprakelijk stellen van de overheid als “werkgever” van haar ambtenaren.

Bouwbedrijf Groot is in en drukke winkelstraat bezig een winkelpand te renoveren. Rond het pand worden steigers gebouwd. Een van de bouwvakkers (een tijdelijke kracht, uitgeleend door een “koppelbaas”) die Groot voor het werk heeft ingeschakeld, handelt daarbij verwijtbaar onvoorzichtig, en beschadigt met een onderdeel van een steiger een auto die vlakbij staat geparkeerd.

De desbetreffende werknemer kan natuurlijk voor de gevolgen van het eigen handelen, door de benadeelde aansprakelijk worden gesteld op grond van art. 6:162 (toerekenbare rechtsinbreuk). De eigenaar van de beschadigde auto kan daarnaast Groot aansprakelijk stellen (dubbele aansprakelijkheid). Groot heeft immers de kwaliteit van “werkgever” in de ruime betekenis van art. 6:170 want hij had in zijn hoedanigheid zeggenschap over de betreffende gedraging, en de opgedragen taak vergrootte de kans op de fout. Niet relevant is of Groot als werkgever zélf enig schuldverwijt van de beschadiging te maken valt.

Aansprakelijkheid voor gebrekkige roerende zaken (art. 6:173). Een bezitter van een gebrekkige roerende zaak is, vanwege zijn kwaliteit van bezitter, aansprakelijk voor schade die voor personen of zaken voortvloeit uit dat gebrek. Als de zaak in de uitoefening van een bedrijf wordt gebruikt, is die gebruiker degene die risicoaansprakelijk is (art. 6:181).

Voortbouwend op de casus van bouwbedrijf Groot: een week later valt een deel van een steiger om. De oorzaak was gelegen in een aantal koppelstukken dat gebreken vertoonde. Opnieuw raken enkele auto’s beschadigd.

De steiger is aan te merken als een roerende zaak die niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Daarom is Groot als bedrijfsmatig gebruiker van de steiger aansprakelijk voor de schade die als gevolg van het gebrek is ontstaan. Ook hier staat dit weer los van de vraag of hem op dit punt een verwijt treft. In lid 5 van art. 6:173 is bepaald dat de kwalitatieve aansprakelijkheid van art. 6:173 niet geldt voor dieren, motorrijtuigen, schepen en luchtvaartuigen, en meer in het algemeen: in gevallen waarin de regeling van de productenaansprakelijkheid van toepassing is.

Aansprakelijkheid voor opstallen (art. 6:174)

De bezitter van een opstal (of de bedrijfsmatige gebruiker daarvan, art. 6:181) is in zijn hoedanigheid van bezitter aansprakelijk voor schade die voortvloeit uit een gebrekkig opstal. Opstal is een ruim begrip. Daaronder wordt verstaan alle gebouwen en voorts werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, zoals viaducten, schuttingen, leidingen en zelfs wegen met inbegrip van de zgn. weguitrusting (verkeersborden, verkeerslichten enz).

De renovatie van het winkelpand is door bouwbedrijf Groot voltooid. Kennelijk is er niet met de vereiste deskundigheid gewerkt, want 6 maanden na voltooiïng van het werk valt een van de gevelplaten naar beneden, met alweer een beschadigde auto als gevolg.

Het winkelpand voldeed niet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. De eigenaar van de winkel is in zijn kwaliteit van bezitter van de opstal aansprakelijk voor de schade, waarbij ook nu niet relevant is of hem een schuldverwijt treft.

Aansprakelijkheid voor dieren (art. 6:179)

Ook bij dieren is het bezitter (of de bedrijfsmatig gebruiker) die vanwege zijn kwaliteit aansprakelijk is voor schade die door het dier wordt aangericht.

Boer Blezer is met zijn loonwerkers bezig zijn koeien over de openbare weg te loodsen naar het weiland. Terwijl zij daarmee bezig zijn, ontstaat een aanrijding met een auto. De automobilist wil zijn schade van boer Blezer vergoed hebben.
 

Een dag later breekt één van de koeien van boer Blezer door het hek dat het weiland van de openbare weg afsluit. Een motorrijder kan de koe nog net ontwijken, maar komt ten val en beschadigt zijn gloednieuwe Honda Shadow.

Bij de kwalitatieve aansprakelijkheid voor dieren moet het, zoals uit de jurisprudentie blijkt, gaan om de “eigen energie van het dier en het onberekenbare element dat daarin ligt besloten”. Blezer en zijn loonwerkers hebben de koeien kennelijk op onzorgvuldige wijze over de weg gedreven (op een gevaarlijke plaats, en met onvoldoende waarschuwing van het naderende verkeer). De dieren stonden daarbij onder “toezicht” van Blezer; de aanrijding was dus niet primair het gevolg van het onberekenbare gedrag dat dieren kunnen vertonen. Dat betekent dat de automobilist geen beroep kan doen op art. 6:179.

De motorrijder daarentegen kwam ten val alleen omdat de betreffende koe erin slaagde uit te breken. Hier gaat het dus wél om het onberekenbare gedrag van dieren. Dat betekent dat boer Blezer voor de daardoor ontstane schade risicoaansprakelijk is.