Verbintenissenrecht I
Verbintenissenrecht II
Goederenrecht

Pluraliteit / hoofdelijkheid

Pluraliteit kan met name voorkomen ten aanzien van:

  1. meerdere debiteuren die tot een prestatie zijn verplicht
  2. meerdere crediteuren die tot een prestatie zijn gerechtigd

Ad (1), pluraliteit van debiteuren (art. 6:6 BW e.v.)

De hoofdregel is evenredige gebondenheid (art. 6:6 lid 1 BW).

Art. 6:6 lid 1 BW:

Is een prestatie door twee of meer schuldenaren verschuldigd, dan zijn zij ieder voor een gelijk deel verbonden, tenzij uit wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat zij voor ongelijke delen of hoofdelijk verbonden zijn.

De uitzondering op de hoofdregel is hoofdelijkheid (art. 6:6 lid 2 BW). Die hoofdelijkheid kan zijn grondslag hebben in

  • de wet:
    (1) prestaties die naar hun aard ondeelbaar zijn;
    (2) vergoeding van dezelfde schade (art. 6:102 BW);
    (3) groepsaansprakelijkheid (art. 6:166 BW).
  • op grond van gewoonte of rechtshandeling.
Art. 6:6 lid 2 BW:

Is de prestatie ondeelbaar of vloeit uit wet, gewoonte of rechtshandeling voort dat de schuldenaren ten aanzien van een zelfde schuld ieder voor het geheel aansprakelijk zijn, dan zijn zij hoofdelijk verbonden.

Externe relatie:

  • de schuldeiser kan nakoming vorderen van ieder van de hoofdelijke schuldenaren (art. 6:7 lid 1 BW)
Art. 6:7 lid 1 BW:

Indien twee of meer schuldenaren hoofdelijk verbonden zijn, heeft de schuldeiser tegenover ieder van hen recht op nakoming voor het geheel.
  • nakoming door één schuldenaar bevrijdt allen (art. 6:7 lid 2 BW)
Art. 6:7 lid 2 BW:

Nakoming door een der schuldenaren bevrijdt ook zijn medeschuldenaren tegenover de schuldeiser. Hetzelfde geldt, wanneer de schuld wordt gedelgd door inbetalinggeving of verrekening, alsmede wanneer de rechter op vordering van een der schuldenaren artikel 60 toepast, tenzij hij daarbij anders bepaalt.

Interne relatie:

  • tussen de hoofdelijke schuldenaren gelden de eisen van redelijkheid en billijkheid (art. 6:8 BW)
Art. 6:8 BW:

Op de rechtsbetrekkingen tussen de hoofdelijke schuldenaren onderling is artikel 2 van overeenkomstige toepassing.
  • in de interne verhouding tussen de schuldenaren geldt als basisregel: evenredigheid
    uitzonderingen: op grond van de rechtsband of op grond van de wet (bijv. art. 6:102 BW, 6:165 lid 2 BW, 6:170 lid 3 BW)
Art. 6:102 lid 1 BW (schadevergoeding):

Rust op ieder van twee of meer personen een verplichting tot vergoeding van dezelfde schade, dan zijn zij hoofdelijk verbonden. Voor de bepaling van hetgeen zij krachtens artikel 10 in hun onderlinge verhouding jegens elkaar moeten bijdragen, wordt de schade over hen verdeeld met overeenkomstige toepassing van artikel 101, tenzij uit wet of rechtshandeling een andere verdeling voortvloeit.
Art. 6:165 lid 2 BW (aansprakelijkheid van een derde bij onrechtmatige daad):

Is jegens de benadeelde tevens een derde wegens onvoldoende toezicht aansprakelijk, dan is deze derde jegens de dader verplicht tot bijdragen in de schadevergoeding voor het gehele bedrag van zijn aansprakelijkheid jegens de benadeelde.
Art. 6:170 lid 3 BW (aansprakelijkheid van een ondergeschikte bij onrechtmatige daad):


Zijn de ondergeschikte en degene in wiens dienst hij stond, beiden voor de schade aansprakelijk, dan behoeft de ondergeschikte in hun onderlinge verhouding niet in de schadevergoeding bij te dragen, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Uit de omstandigheden van het geval, mede gelet op de aard van hun verhouding, kan anders voortvloeien dan in de vorige zin is bepaald.
  • intern regres: art. 6:10 BW
Art. 6:10 BW:

1. Hoofdelijke schuldenaren zijn, ieder voor het gedeelte van de schuld dat hem in hun onderlinge verhouding aangaat, verplicht overeenkomstig de volgende leden in de schuld en in de kosten bij te dragen.

2. De verplichting tot bijdragen in de schuld die ten laste van een der hoofdelijke schuldenaren wordt gedelgd voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat, komt op iedere medeschuldenaar te rusten voor het bedrag van dit meerdere, telkens tot ten hoogste het gedeelte van de schuld dat de medeschuldenaar aangaat.

3. In door een hoofdelijke schuldenaar in redelijkheid gemaakte kosten moet iedere medeschuldenaar bijdragen naar evenredigheid van het gedeelte van de schuld dat hem aangaat, tenzij de kosten slechts de schuldenaar persoonlijk betreffen.
  • subrogatie van (neven)rechten van de schuldeiser op de betalende schuldenaar (art. 6:12 BW)
Art. 6:12 BW:

1. Wordt de schuld ten laste van een hoofdelijke schuldenaar gedelgd voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat, dan gaan de rechten van de schuldeiser jegens de medeschuldenaren en jegens derden krachtens subrogatie voor dit meerdere op die schuldenaar over, telkens tot ten hoogste het gedeelte dat de medeschuldenaar of de derde aangaat in zijn verhouding tot die schuldenaar.

2. Door de subrogatie wordt de vordering, indien zij een andere prestatie dan geld betrof, omgezet in een geldvordering van gelijke waarde.

(met de nevenrechten worden daar de nevenrechten uit art. 6:142 BW bedoeld, in afdeling 6.2.1, ‘Gevolgen van overgang van vorderingen’)

Art. 6:142 BW:

1. Bij overgang van een vordering op een nieuwe schuldeiser verkrijgt deze de daarbij behorende nevenrechten, zoals rechten van pand en hypotheek en uit borgtocht, voorrechten en de bevoegdheid om de ter zake van de vordering en de nevenrechten bestaande executoriale titels ten uitvoer te leggen.

2. Onder de nevenrechten zijn tevens begrepen het recht van de vorige schuldeiser op bedongen rente of boete of op een dwangsom, behalve voor zover de rente opeisbaar of de boete of dwangsom reeds verbeurd was op het tijdstip van de overgang.
  • de extern aangesproken schuldenaar kan zijn verweermiddelen jegens de schuldeiser ook aanwenden jegens de regres nemende medeschuldenaar (art. 6:11 BW)
Art. 6:11 BW:

1. Bij overgang van een vordering op een nieuwe schuldeiser verkrijgt deze de daarbij behorende nevenrechten, zoals rechten van pand en hypotheek en uit borgtocht, voorrechten en de bevoegdheid om de ter zake van de vordering en de nevenrechten bestaande executoriale titels ten uitvoer te leggen.2.Onder de nevenrechten zijn tevens begrepen het recht van de vorige schuldeiser op bedongen rente of boete of op een dwangsom, behalve voor zover de rente opeisbaar of de boete of dwangsom reeds verbeurd was op het tijdstip van de overgang.
  • omslag van onverhaalbaar deel op medeschuldenaren (art. 6:13 BW)
Art. 6:13 BW:

1. Blijkt verhaal op een hoofdelijke schuldenaar voor een vordering als bedoeld in de artikelen 10 en 12 geheel of gedeeltelijk onmogelijk, dan wordt het onverhaalbaar gebleken deel over al zijn medeschuldenaren omgeslagen naar evenredigheid van de gedeelten waarvoor de schuld ieder van hen in hun onderlinge verhouding aanging.

2. Werd de schuld geheel of gedeeltelijk gedelgd ten laste van een hoofdelijke schuldenaar wie de schuld zelf niet aanging en blijkt op geen van de medeschuldenaren wie de schuld wel aanging verhaal mogelijk, dan wordt het onverhaalbaar gebleken deel over alle medeschuldenaren wie de schuld niet aanging, omgeslagen naar evenredigheid van de bedragen waarvoor ieder op het tijdstip van de delging van de schuld jegens de schuldeiser aansprakelijk was.

3. Ieder der in een omslag betrokkenen blijft gerechtigd het bijgedragene alsnog van hem die geen verhaal bood, terug te vorderen.

Ad (2), pluraliteit van crediteuren (art. 6:15 BW)

Als hoofdregel geldt: ieder van de schuldeisers heeft een vordering naar evenredigheid (gelijke delen; art. 6:15 lid 1 BW).

Art. 6:15 lid 1 BW:

Is een prestatie aan twee of meer schuldeisers verschuldigd, dan heeft ieder van hen een vorderingsrecht voor een gelijk deel, tenzij uit wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat de prestatie hun voor ongelijke delen toekomt of dat zij gezamenlijk één vorderingsrecht hebben.

De uitzondering houdt in dat de schuldeisers gezamenlijk één vorderingsrecht hebben. Grondslagen daarvoor:

  • de wet; onder meer bij ondeelbare prestaties of in een gemeenschap vallende vordering
  • gewoonte of rechtshandeling

Zie art. 6:15 lid 1 slot (vanaf “tenzij”), en lid 2.

Art. 6:15 BW:

1. Is een prestatie aan twee of meer schuldeisers verschuldigd, dan heeft ieder van hen een vorderingsrecht voor een gelijk deel, tenzij uit wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat de prestatie hun voor ongelijke delen toekomt of dat zij gezamenlijk één vorderingsrecht hebben.

2. Is de prestatie ondeelbaar of valt het recht daarop in een gemeenschap, dan hebben zij gezamenlijk één vorderingsrecht.

3. Aan de schuldenaar kan niet worden tegengeworpen dat het vorderingsrecht in een gemeenschap valt, wanneer dit recht voortspruit uit een overeenkomst die hij met de deelgenoten heeft gesloten, maar hij niet wist noch behoefde te weten dat dit recht van die gemeenschap ging deel uitmaken.

De gemeenschap wordt beheerst door titel 3.7 BW, art. 3:166 BW e.v.

Art. 3:166 BW:

1. Gemeenschap is aanwezig, wanneer een of meer goederen toebehoren aan twee of meer deelgenoten gezamenlijk.

2. De aandelen van de deelgenoten zijn gelijk, tenzij uit hun rechtsverhouding anders voortvloeit.

3. Op de rechtsbetrekkingen tussen de deelgenoten is artikel 2 van Boek 6 van overeenkomstige toepassing.