Verbintenissenrecht I
Verbintenissenrecht II
Goederenrecht

Paritas creditorum, rangorde, voorrang, en zekerheden

Zoals hiervoor al is behandeld, heeft de crediteur het verhaalsrecht op alle goederen van zijn debiteur (art. 3:276).

Art. 3:276 BW:

Tenzij de wet of een overeenkomst anders bepaalt, kan een schuldeiser zijn vordering op alle goederen van zijn schuldenaar verhalen.

Tussen de schuldeisers onderling geldt als hoofdregel: de paritas creditorum (gelijkheid van de schuldeisers; art. 3:277 BW).

Er zijn echter regels die een uitzondering maken op de hoofdregel van paritas creditorum: de zekerheden en voorrangsregels.

Art. 3:277 lid 1 BW:

Schuldeisers hebben onderling een gelijk recht om, na voldoening van de kosten van executie, uit de netto-opbrengst van de goederen van hun schuldenaar te worden voldaan naar evenredigheid van ieders vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.

Onderverdeling van zekerheidsrechten

Schema persoonlijke vs. zakelijke zekerheidsrechten
Schema persoonlijke vs. zakelijke zekerheidsrechten

(1) persoonlijke zekerheidsrechten (dat wil zeggen: met betrekking tot een persoon):

1. borgtocht (titel 7.14 BW)

2. hoofdelijkheid (titel 6.6 BW)

Kenmerk: de crediteur ‘krijgt er als het ware een debiteur bij’.

(2) zakelijke zekerheidsrechten (dat wil zeggen: met betrekking tot een goed):

1. relatief werkend (geen zaaksgevolg: de zekerheid gaat teniet als het betreffende goed wordt overgedragen):

a. de bijzondere voorrechten (privileges, afdeling 3.10.2, art. 3:283 e.v. BW)

b. de algemene voorrechten (privileges, afdeling 3.10.3, art. 3:288 e.v. BW)

2. absoluut werkend (de zgn. bedongen zekerheden):

a. pand

b. hypotheek

Van pand en hypotheek als bedongen voorrang, moet goed worden onderscheiden de voorrechten (privileges):

  • privileges ontstaan uit de wet; ze kunnen niet bij rechtshandeling in het leven worden geroepen
  • privileges zijn geen beperkte rechten (geen prioriteit); de rangorde wordt door de wet bepaald (zie hierna)
  • privileges hebben geen zaaksgevolg, want ze kunnen alleen worden uitgeoefend wanneer het goed nog aan de debiteur toebehoort
  • op grond van een privilege kan geen separatie of recht van parate executie ontstaan
  • substitutie kan bij beide rechtsfiguren plaatsvinden (art. 3:283 BW; art. 3:229 BW)

De rangregeling wordt beheerst door de artikelen 3:278 e.v. BW alsmede door meerdere bijzondere (publiekrechtelijke) wetten.