Het pandrecht is geregeld in afdeling 3.9.2 BW; dat zijn de artt. 3:236 t/m 3:258 BW.
Pandrecht kan worden gevestigd op alle goederen, mits overdraagbaar, behalve wanneer het een registergoed betreft (want hierop wordt het hypotheekrecht gevestigd; art. 3:227 lid 1, 2e volzin BW).
Art. 3:227 lid 1 BW: Het recht van pand en het recht van hypotheek zijn beperkte rechten, strekkende om op de daaraan onderworpen goederen een vordering tot voldoening van een geldsom bij voorrang boven andere schuldeisers te verhalen. Is het recht op een registergoed gevestigd, dan is het een recht van hypotheek; is het recht op een ander goed gevestigd, dan is het een recht van pand.
De vereisten volgen uit de artt. 3:236 jo 3:98 jo 3:84 BW.
Art. 3:237 lid 1 BW: Pandrecht op een roerende zaak, op een recht aan toonder, of op het vruchtgebruik van een zodanige zaak of recht, kan ook worden gevestigd bij authentieke of geregistreerde onderhandse akte, zonder dat de zaak of het toonderpapier wordt gebracht in de macht van de pandhouder of van een derde.
Art. 3:236 BW: 1. Pandrecht op een roerende zaak, op een recht aan toonder of order, of op het vruchtgebruik van een zodanige zaak of recht, wordt gevestigd door de zaak of het toonder- of orderpapier te brengen in de macht van de pandhouder of van een derde omtrent wie partijen zijn overeengekomen. De vestiging van een pandrecht op een recht aan order of op het vruchtgebruik daarvan vereist tevens endossement. 2. Op andere goederen wordt pandrecht gevestigd op overeenkomstige wijze als voor de levering van het te verpanden goed is bepaald.
Art. 3:98 BW: Tenzij de wet anders bepaalt, vindt al hetgeen in deze afdeling omtrent de overdracht van een goed is bepaald, overeenkomstige toepassing op de vestiging, de overdracht en de afstand van een beperkt recht op een zodanig goed.
Art. 3:84 lid 1 BW: Voor overdracht van een goed wordt vereist een levering krachtens geldige titel, verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken.
Het bezitloos pandrecht is de BW-oplossing voor het fiduciaverbod van art. 3:84 lid 3 BW.
Art. 3:84 lid 3 BW: Een rechtshandeling die ten doel heeft een goed over te dragen tot zekerheid of die de strekking mist het goed na de overdracht in het vermogen van de verkrijger te doen vallen, is geen geldige titel van overdracht van dat goed.