De wetgever geeft de volgende definitie van een overeenkomst in art. 6:213 BW:
Een overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere een verbintenis aangaan.
We zagen eerder al dat een overeenkomst een meerzijdige rechtshandeling is. Rechtshandelingen zijn handelingen waarvan degene die die handeling verricht, het rechtsgevolg beoogt. Denk bijvoorbeeld aan het sluiten van een koopovereenkomst om een auto te kopen of het opsteken van je hand op een veiling. Een handeling met een rechtsgevolg dat niet beoogd is, is bijvoorbeeld een onrechtmatige daad. Denk aan het veroorzaken van een aanrijding. Het rechtsgevolg is dat je schadeplichtig bent. Niemand beoogt normaal gesproken het rechtsgevolg van schadeplichtigheid.
Voor iedere rechtshandeling is, zoals we zagen, een op rechtsgevolg gerichte wil nodig, die zich bovendien openbaart door een verklaring.
Je beoogt bijvoorbeeld het gevolg van het verkrijgen van de eigendom van een auto, en daarom zet je je handtekening onder de koopovereenkomst en neem je de auto in ontvangst.
Wil en verklaring stemmen hier met elkaar overeen, en daardoor is de rechtshandeling tot stand gekomen.
In art. 6:217 lid 1 is bepaald dat een overeenkomst tot stand komt door aanbod en aanvaarding:
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan.
Dat betekent dat bij een overeenkomst in totaal drie rechtshandelingen komen kijken.
In alle gevallen gaat het dus om rechtshandelingen. Steeds beoog je het rechtsgevolg van die handeling. Dat betekent dat de regels van art. 3:33 BW van toepassing zijn op elk van deze drie stappen.
In de volgende sectie gaan we in op de vraag wat er gebeurt als wil en verklaring niet met elkaar overeenstemmen.