Verbintenissenrecht I
Verbintenissenrecht II
Goederenrecht

Interversieverbod (3:111 BW)

Art. 3:111 BW bepaalt dat een houder in het algemeen steeds houder blijft en zichzelf niet tot bezitter of tot houder voor een ander kan maken.

Interversie is in twee gevallen bij uitzondering mogelijk:

  1. ten gevolge van een handeling van degene voor wie men houdt: bij de traditio brevi manu of longa manu, of bij voorwaardelijke overdracht;
  2. ten gevolge van een tot de bezitter voor wie men houdt gerichte tegenspraak van diens recht. Een enkele mededeling dat men voortaan voor zichzelf gaat houden is daartoe onvoldoende. De tegenspraak moet gegrond zijn op een te goeder trouw gedane bewering van eigen (of andermans) recht op het goed.
Art. 3:111 BW:

Wanneer men heeft aangevangen krachtens een rechtsverhouding voor een ander te houden, gaat men daarmede onder dezelfde titel voort, zolang niet blijkt dat hierin verandering is gebracht, hetzij ten gevolge van een handeling van hem voor wie men houdt, hetzij ten gevolge van een tegenspraak van diens recht.