Verbintenissenrecht I
Verbintenissenrecht II
Goederenrecht

Hinder (burenrecht; 5:37 t/m 5:39 BW)

In titel 5.4 BW (“Bevoegdheden en verplichtingen van eigenaars van naburige erven”), dat is art. 5:37 t/m 5:59 BW, zijn de bevoegdheden en verplichtingen van eigenaars van naburige erven geregeld: het zgn. burenrecht.

Opmerking: het begrip “eigenaar” moet in dit verband niet te strikt worden uitgelegd. Op grond van de analogie gelden de regels van het burenrecht ook voor diegenen die aan eigenaars goederenrechtelijke of persoonlijke rechten hebben ontleend.

Het burenrecht heeft een tweeledige inhoud:

  • enerzijds wordt in titel 5.4 BW het eigendomsrecht beperkt voor zover eigendomsuitoefening hinder toebrengt;
  • anderzijds wordt de defensieve functie van het eigendomsrecht nader uitgewerkt: de eigenaar behoeft geen hinder van anderen te dulden.

Art. 5:37 BW omschrijft hinder niet-limitatief als volgt:

  • het verspreiden van rumoer, stank, rook of gassen
  • het onthouden van licht of lucht
  • het ontnemen van steun

NB: het begrip “naburigheid” van erven moet – gelet op de wetgeschiedenis – met betrekking tot art. 5:37 BW niet te letterlijk worden uitgelegd.

Hinder kan worden aangemerkt als een inbreuk op een subjectief recht en is daarmee onrechtmatig (zie arresten zoals bijv. Bakker Krul, Vogelplaag, Unitas, etc.). Een wettelijke bevoegdheid (art. 3:13 BW; zie hierna) of een (hinderwet)vergunning zijn géén rechtvaardigingsgronden.

Niet elke vorm van hinder is ongeoorloofd. Geringe hinder zal men moeten dulden. Daarom is er pas sprake van “hinder” in de zin van art. 5:37 BW als er op de voet van art. 6:162 BW (onrechtmatige daad) ook sprake is van onrechtmatige daad.

Art. 5:37 BW:

De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun.

Zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn evenmin een rechtvaardigingsgrond. Toch zal de hinder soms op zwaarwegende maatschappelijke gronden moeten worden geduld. Art. 6:168 BW regelt in dat geval dat een verbodsactie niet zal slagen, maar dat het recht op schadevergoeding blijft bestaan.

Art. 6:168 BW:

1. De rechter kan een vordering, strekkende tot verbod van een onrechtmatige gedraging, afwijzen op de grond dat deze gedraging op grond van zwaarwegende maatschappelijke belangen behoort te worden geduld. De benadeelde behoudt zijn recht op vergoeding van de schade overeenkomstig de onderhavige titel.

2. In het geval van artikel 170 is de ondergeschikte voor deze schade niet aansprakelijk.

3. Wordt aan een veroordeling tot schadevergoeding of tot het stellen van zekerheid daarvoor niet voldaan, dan kan de rechter alsnog een verbod van de gedraging opleggen.