1. Partijen zijn bevrijd van hun prestatieplicht
2. Prestaties verricht vóór de ontbinding zijn niet onverschuldigd verricht: ontbinding heeft geen terugwerkende kracht (ontbinding is ex nunc en niet ex tunc). Dat volgt uit art. 6:269 BW.
Om die reden is er een bijzondere ongedaanmakingsverbintenis in de wet opgenomen (art. 6:271 BW; zie hieronder).
Art. 6:269 BW: De ontbinding heeft geen terugwerkende kracht, behoudens dat een aanbod tot nakoming, gedaan nadat de ontbinding is gevorderd, geen werking heeft, indien de ontbinding wordt uitgesproken.
3. Gedeeltelijke ontbinding (inhoudelijk of temporeel) is mogelijk (art. 6:270 BW).
Art. 6:270 BW: Een gedeeltelijke ontbinding houdt een evenredige vermindering in van de wederzijdse prestaties in hoeveelheid of hoedanigheid.
De wet geeft een ongedaanmakingsverbintenis bij ontbinding (art. 6:271 en 6:272 BW).
Zoals gezegd heeft ontbinding geen terugwerkende kracht. De prestaties die zijn verricht vóór ontbinding zijn dus niet onverschuldigd betaald. Art. 6:203 BW (onverschuldigde betaling) is niet van toepassing. Derhalve ontbreekt ieder goederenrechtelijk effect (zakelijke werking) op grond van art. 3:84 BW omdat de geldige titel tijdens de overdracht niet ontbrak.
Over blijft een persoonlijke vordering tot ongedaanmaking.
Daarbij zijn er twee mogelijkheden:
1. Ongedaanmaking in eigenlijk zin door teruggave of retro-overdracht (art. 6:271 BW).
Art. 6:271 BW: Een ontbinding bevrijdt de partijen van de daardoor getroffen verbintenissen. Voor zover deze reeds zijn nagekomen, blijft de rechtsgrond voor deze nakoming in stand, maar ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties.
2. Indien zulks naar de aard van de prestatie onmogelijk of niet zinvol is, dan: waardevergoeding (art. 6:272 BW).
Art. 6:272 BW: 1. Sluit de aard van de prestatie uit dat zij ongedaan wordt gemaakt, dan treedt daarvoor een vergoeding in de plaats ten belope van haar waarde op het tijdstip van de ontvangst. 2. Heeft de prestatie niet aan de verbintenis beantwoord, dan wordt deze vergoeding beperkt tot het bedrag van de waarde die de prestatie voor de ontvanger op dit tijdstip in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad.
Een onbekwame ontvanger is op grond van art. 6:276 BW slechts in enkele gevallen verplicht tot ongedaanmaking.
Art. 6:276 BW: Op de onbekwame die een prestatie heeft ontvangen, rusten de in deze afdeling omschreven verplichtingen slechts, voor zover het ontvangene hem tot werkelijk voordeel heeft gestrekt of in de macht van zijn wettelijke vertegenwoordiger is gekomen.
Dit is overigens te vergelijken met de regeling in art. 6:209 BW bij onverschuldigde betaling:
Art. 6:209 BW: Op de onbekwame die een onverschuldigde betaling heeft ontvangen, rusten de in deze afdeling omschreven verplichtingen slechts, voor zover het ontvangene hem tot werkelijk voordeel heeft gestrekt of in de macht van zijn wettelijke vertegenwoordiger is gekomen.
De schadevergoedingsbepaling van art. 6:277 BW heeft slechts zeer beperkte werking: voor zover de schade het gevolg is van de keuze voor ontbinding, wordt buiten debat gesteld dat er een voldoende causaal verband is tussen de tekortkoming die aanleiding vormde tot de ontbinding, en de ontstane schade.
Voor het overige wordt de ‘normale’ regeling van art. 6:74 e.v. (schadevergoeding bij tekortkoming in de nakoming) en 6:95 e.v. BW (omvang van de schade) toegepast.