Verbintenissenrecht I
Verbintenissenrecht II
Goederenrecht

Derdenbescherming bij vertegenwoordiging

Uitgangspunt: bij een onbevoegde vertegenwoordiging wordt de (pseudo-)principaal niet gebonden.

De pseudo-vertegenwoordiger kan aansprakelijk worden gehouden op de voet van art. 3:70 BW (dat artikel schept een garantieverbintenis met betrekking tot het bestaan en de omvang van de volmacht).

Art. 3:70 BW:

Hij die als gevolmachtigde handelt, staat jegens de wederpartij in voor het bestaan en de omvang van de volmacht, tenzij de wederpartij weet of behoort te begrijpen dat een toereikende volmacht ontbreekt of de gevolmachtigde de inhoud van de volmacht volledig aan de wederpartij heeft medegedeeld.

In twee gevallen heeft de wetgever voorzien in een regeling tot bescherming van derden:

1. Vertrouwen op het bestaan van volmachtsverlening (art. 3:61 lid 2 BW):

Wanneer door toedoen van de (pseudo-)principaal bij de derde het vertrouwen werd gewekt, en redelijkerwijs kon worden gewekt, dat een toereikende volmacht was verleend, dan kan de principaal op de onjuistheid daarvan geen beroep doen. Zie in dat verband het arrest Vas Dias/Salters.

Art. 3:61 lid 2 BW:

Is een rechtshandeling in naam van een ander verricht, dan kan tegen de wederpartij, indien zij op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend, op de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep worden gedaan.
De schijn van vertegenwoordiging

2. Vertrouwen op het voortduren van volmachtsverlening (art. 3:76 BW):

Uitgangspunt: aan de wederpartij kan een oorzaak die de volmachtsverlening heeft doen eindigen, alleen worden tegengeworpen indien de wederpartij het einde van de volmachtsverlening of de oorzaak daarvan kende.

Uitzonderingen zijn er slechts in vier gevallen (dus waar het einde van de volmacht wél kan worden tegengeworpen aan de wederpartij; ook als het einde van de volmacht niet bij diegene bekend was):

  1. aan de wederpartij is op toereikende wijze mededeling gedaan van het einde van de volmacht of de oorzaak daarvan;
  2. de dood van de volmachtgever is van algemene bekendheid;
  3. het einde is het gevolg van een voor derden kenbare beëindiging van een aanstelling of tewerkstelling;
  4. in gevallen waarin de wederpartij van het bestaan van de volmacht alleen kennis had gekregen door een verklaring van de gevolmachtigde.
Art. 3:76 BW:

1. Een oorzaak die de volmacht heeft doen eindigen, kan tegenover een wederpartij die noch van het einde van de volmacht, noch van die oorzaak kennis droeg, slechts worden ingeroepen:

a. indien het einde van de volmacht of de oorzaak die haar heeft doen eindigen aan de wederpartij was medegedeeld of was bekend gemaakt op een wijze die krachtens wet of verkeersopvattingen meebrengt dat de volmachtgever het einde van de volmacht aan de wederpartij kan tegenwerpen;

b. indien de dood van de volmachtgever van algemene bekendheid was;

c. indien de aanstelling of tewerkstelling, waaruit de volmacht voortvloeide, op een voor derden kenbare wijze was beëindigd;

d. indien de wederpartij van de volmacht op geen andere wijze had kennis gekregen dan door een verklaring van de gevolmachtigde.

2. In de gevallen van het vorige lid is de gevolmachtigde die voortgaat op naam van de volmachtgever te handelen, tot schadevergoeding gehouden jegens de wederpartij die van het einde van de volmacht geen kennis droeg. Hij is niet aansprakelijk indien hij wist noch behoorde te weten dat de volmacht was geëindigd.