Verbintenissenrecht I
Verbintenissenrecht II
Goederenrecht

De ‘imprévision’-regel van 6:258 en 6:260 BW

Soms kunnen de omstandigheden die destijds bepalend waren voor de inhoud van een overeenkomst, zich na totstandkoming in zodanige mate hebben gewijzigd dat ongewijzigde handhaving van de overeenkomst onredelijk zou zijn. Daarop heeft het leerstuk van de imprévision betrekking.

Het moet dan gaan om omstandigheden die:

  • onvoorzien zijn, dat wil zeggen
    (a) ten tijde van de contractssluiting in de toekomst gelegen, terwijl
    (b) de overeenkomst daarvoor geen voorziening bevat (met andere woorden: het intreden van de wijziging van de omstandigheden is niet in de overeenkomst verdisconteerd)
  • van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.

Als aan de bovenstaande voorwaarden is voldaan, kan (discretionaire bevoegdheid) de rechter op verlangen van een van partijen:

  • de gevolgen van de overeenkomst wijzigen, of
  • de overeenkomst geheel of gedeeltelijk ontbinden, en
  • aan de wijziging of ontbinding terugwerkende kracht verlenen
  • aan de wijziging of ontbinding kunnen voorwaarden worden gesteld (bijv. een schadeloosstelling)
Art. 6:258 BW:

1. De rechter kan op verlangen van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Aan de wijziging of ontbinding kan terugwerkende kracht worden verleend.

2. Een wijziging of ontbinding wordt niet uitgesproken, voor zover de omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van degene die zich erop beroept.

3. Voor de toepassing van dit artikel staat degene op wie een recht of een verplichting uit een overeenkomst is overgegaan, met een partij bij die overeenkomst gelijk.
Art. 6:260 BW:

1. Een wijziging of ontbinding als bedoeld in de artikelen 258 en 259 kan worden uitgesproken onder door de rechter te stellen voorwaarden.

2. Indien hij op grond van die artikelen de overeenkomst wijzigt of gedeeltelijk ontbindt, kan hij bepalen dat een of meer der partijen de overeenkomst binnen een bij de uitspraak vast te stellen termijn door een schriftelijke verklaring geheel zal kunnen ontbinden. De wijziging of gedeeltelijke ontbinding treedt niet in, voordat deze termijn is verstreken. 

3. Is de overeenkomst die op grond van de artikelen 258 en 259 wordt gewijzigd of geheel of gedeeltelijk ontbonden, ingeschreven in de openbare registers, dan kan ook de uitspraak waarbij de wijziging of ontbinding plaatsvond, daarin worden ingeschreven, mits deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan of uitvoerbaar bij voorraad is.

4. Wordt iemand te dier zake gedagvaard aan zijn overeenkomstig artikel 252 lid 2, eerste zin, gekozen woonplaats, dan zijn daarmee tevens gedagvaard al zijn rechtverkrijgenden die geen nieuwe inschrijving hebben genomen. Artikel 29 lid 2 en lid 3, tweede tot en met vierde zin, van Boek 3 zijn van overeenkomstige toepassing.

5. Andere rechtsfeiten die een ingeschreven overeenkomst wijzigen of beëindigen, zijn eveneens inschrijfbaar, voor zover het rechterlijke uitspraken betreft mits zij in kracht van gewijsde zijn gegaan of uitvoerbaar bij voorraad zijn.