Verbintenissenrecht I
Verbintenissenrecht II
Goederenrecht

De artt. 3:86/88 bij de overdracht ex. 3:84 BW

Vuistregel: als bij de leveringsformaliteit het woord “akte” voorkomt, dan geldt art. 3:88 BW. Anders art. 3:86 BW.

Art. 3:86 BW (voornamelijk bij roerende zaken):

Als aan de vereisten van titel en levering geheel is voldaan, kan men ondanks beschikkingsonbevoegdheid van de voorganger, tóch eigenaar worden op een tweetal nadere voorwaarden (art. 3:86 lid 1 BW):

Art. 3:86 lid 1 BW:

Ondanks onbevoegdheid van de vervreemder is een overdracht overeenkomstig artikel 90, 91 of 93 van een roerende zaak, niet-registergoed, of een recht aan toonder of order geldig, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is.
  • de verkrijger is te goeder trouw ten aanzien van de beschikkingsonbevoegdheid van de voorganger (art. 3:11 BW plus het extra vereiste van art. 3:87 BW: gedurende drie jaar de “voorman” kunnen noemen, de zgn. wegwijsplicht)
Art. 3:11 BW (goede trouw):

Goede trouw van een persoon, vereist voor enig rechtsgevolg, ontbreekt niet alleen, indien hij de feiten of het recht, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Onmogelijkheid van onderzoek belet niet dat degene die goede reden tot twijfel had, aangemerkt wordt als iemand die de feiten of het recht behoorde te kennen.
Art. 3:87 BW (wegwijsplicht):

1. Een verkrijger die binnen drie jaren na zijn verkrijging gevraagd wordt wie het goed aan hem vervreemdde, dient onverwijld de gegevens te verschaffen, die nodig zijn om deze terug te vinden of die hij ten tijde van zijn verkrijging daartoe voldoende mocht achten. Indien hij niet aan deze verplichting voldoet, kan hij de bescherming die de artikelen 86, 86a en 86b aan een verkrijger te goeder trouw bieden, niet inroepen.

2. Het vorige lid is niet van toepassing ten aanzien van geld.
  • de verkrijging geschiedde anders dan om niet

Uitzondering (art. 3:86 lid 3 BW): bij diefstal kan de bestolen eigenaar gedurende drie jaar ook onder een derde te goeder trouw revindiceren!

Art. 3:86 lid 3 aanhef BW:

Niettemin kan de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze gedurende drie jaren, te rekenen van de dag van de diefstal af, als zijn eigendom opeisen [...]

Uitzondering op de uitzondering:

  1. de 3-jarige revindicatie geldt niet, wanneer de derde een “gewoon consument” is die in de winkel de zaak heeft gekocht (dus niet op markt of veilig; lees de precieze tekst!);
  2. het betreft geld, toonder- of orderpapieren.
Art. 3:86 lid 3 BW:

Niettemin kan de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze gedurende drie jaren, te rekenen van de dag van de diefstal af, als zijn eigendom opeisen, tenzij:

a. de zaak door een natuurlijke persoon die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde, is verkregen van een vervreemder die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken anders dan als veilinghouder zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte, zijnde een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan met de bij het een en ander behorende grond, en in de normale uitoefening van dat bedrijf handelde; of

b. het geld dan wel toonder- of orderpapier betreft.

Art. 3:88 BW (voornamelijk bij registergoederen en vorderingen op naam):

Vereisten voor deze derdenbescherming:

Als volledig aan de overige vereisten van art. 3:84 is voldaan, wordt de beschikkingsonbevoegdheid van de voorganger niet tegengeworpen indien:

  • de beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder (tweede hand) uitsluitend voortvloeit uit een gebrek in de titel of levering tussen de eerste en tweede hand (ratio in deze gevallen is de eerste hand, die het recht verliest, betrokken bij het gebrek)
  • de (derde-)verkrijger te goeder trouw is.
Art. 3:88 lid 1 BW:

Ondanks onbevoegdheid van de vervreemder is een overdracht van een registergoed, van een recht op naam, of van een ander goed waarop artikel 86 niet van toepassing is, geldig, indien de verkrijger te goeder trouw is en de onbevoegdheid voortvloeit uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht, die niet het gevolg was van onbevoegdheid van de toenmalige vervreemder.

Opmerking: op grond van art. 3:98 BW zijn zowel art. 3:86 als 3:88 BW analoog van toepassing op verkrijgers van beperkte rechten.

Art. 3:98 BW:

Tenzij de wet anders bepaalt, vindt al hetgeen in deze afdeling omtrent de overdracht van een goed is bepaald, overeenkomstige toepassing op de vestiging, de overdracht en de afstand van een beperkt recht op een zodanig goed.

NB: bij de pandhouder geldt een aparte regeling op grond van art. 3:238 BW.

Art. 3:238 BW:

1. Ondanks onbevoegdheid van de pandgever is de vestiging van een pandrecht op een roerende zaak, op een recht aan toonder of order of op het vruchtgebruik van een zodanige zaak of recht geldig, indien de pandhouder te goeder trouw is op het tijdstip waarop de zaak of het toonder- of geëndosseerde orderpapier in zijn macht of in die van een derde is gebracht.

2. Rust op een in lid 1 genoemd goed een beperkt recht dat de pandhouder op het in dat lid bedoelde tijdstip kent noch behoort te kennen, dan gaat het pandrecht in rang boven dit beperkte recht.

3. Wordt het pandrecht gevestigd op een roerende zaak waarvan de eigenaar het bezit door diefstal heeft verloren, of op een vruchtgebruik op een zodanige zaak, dan zijn lid 3, aanhef en onder b, en lid 4 van artikel 86 van overeenkomstige toepassing.

4. Dit artikel kan niet worden tegengeworpen aan degene die de zaak opeist, indien volgens artikel 86a, leden 1 en 2 of artikel 86b lid 1, of volgens artikel 6.15 van de Erfgoedwet ook artikel 86 niet aan hem tegengeworpen zou kunnen worden.