Indien de schuldenaar na zijn Paulianeuze handeling failliet is gegaan, geeft de Faillissementswet in art. 42 t/m 51 Fw een bijzondere regeling. Deze regeling sluit nauw aan bij die van de “gewone” Pauliana (zie de voorwaarden voor de faillissements-Pauliana in art. 42 Fw, en de wettelijke (weerlegbare vermoedens in art. 43 en 45 Fw).
Niettemin gelden er enkele belangrijke verschillen tussen beide regelingen:
Art. 42 lid 1 Fw: De curator kan ten behoeve van de boedel elke rechtshandeling die de schuldenaar vóór de faillietverklaring onverplicht heeft verricht en waarvan deze bij dit verrichten wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn, door een buitengerechtelijke verklaring vernietigen. Artikel 50, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.
Art. 51 lid 1 Fw: Hetgeen door de vernietigde rechtshandeling uit het vermogen van de schuldenaar gegaan is, moet door hen jegens wie de vernietiging werkt, aan de curator worden teruggegeven met inachtneming van afdeling 2 van titel 4 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
Art. 51 lid 3 Fw: Het door de schuldenaar uit hoofde van de vernietigde rechtshandeling ontvangene of de waarde daarvan, wordt door de curator teruggegeven, voorzover de boedel erdoor is gebaat. Voor het tekortkomende kunnen zij jegens wie de vernietiging werkt, als concurrent schuldeiser opkomen.
Art. 47 Fw: De voldoening door de schuldenaar aan een opeisbare schuld kan alleen dan worden vernietigd, wanneer wordt aangetoond, hetzij dat hij die de betaling ontving, wist dat het faillissement van de schuldenaar reeds aangevraagd was, hetzij dat de betaling het gevolg was van overleg tussen de schuldenaar en de schuldeiser, dat ten doel had laatstgenoemde door die betaling boven andere schuldeisers te begunstigen.