Verbintenissenrecht I
Verbintenissenrecht II
Goederenrecht

Bezit, houderschap: verschil

Bezit: het houden van een goed voor zichzelf (art. 3:107 BW). Dat wil zeggen: het uitoefenen van de feitelijke macht met de pretentie van een eigen recht.

Art. 3:107 lid 1 BW:

Bezit is het houden van een goed voor zichzelf.

Houderschap: het houden (uitoefenen van de feitelijke macht) voor een ander. Veelal krachtens een rechtsverhouding die niet de strekking heeft van eigendomsovergang: bijv. bruikleen, reparatie, zaakwaarneming etc. De rechtsverhouding behoeft niet stééds aanwezig te zijn: bij “furtum usus” (het wegnemen voor gebruik, zoals bijv. joyriding) ontbreekt de rechtsverhouding.

Het begrip “houden” is een neutrale term met als inhoud: uitoefenen van de feitelijke macht.

Zowel de bezitter als de houder “houdt”.

Art. 3:108 BW objectiveert de vereisten voor bezit en houderschap als volgt:

  • of er feitelijke macht is, wordt beoordeeld naar verkeersopvattingen op grond van uiterlijke feiten
  • of de pretentie van het eigen recht (het houden voor zichzelf) aanwezig is, wordt op gelijke wijze beoordeeld.
Art. 3:108 BW:

Of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, wordt naar verkeersopvatting beoordeeld, met inachtneming van de navolgende regels en overigens op grond van uiterlijke feiten.

Deze objectivering is een betrekkelijke. Als de innerlijke wil naar buiten blijkt, wordt het een uiterlijk feit.

De uiterlijke feiten kunnen bestaan uit zowel feitelijke handelingen als rechtshandelingen.

Voorts worden de begrippen bezit en houderschap beheerst door een aantal wettelijke regels. Deze zullen hieronder worden besproken.