Hoofdregel bij de betaling van een geldsom is, dat betaald moet worden met geld dat gangbaar is in het land waar de betaling geschiedt (art. 6:112 BW).
In Nederland volgt uit de Bankwet en de Muntwet aan welke bankbiljetten en munten (en tot welke hoeveelheid) de hoedanigheid van wettig betaalmiddel toekomt.
Art. 6:112 BW: Het geld dat ter voldoening van de verbintenis wordt betaald, moet op het tijdstip van de betaling gangbaar zijn in het land in welks geld de betaling geschiedt.
Op grond van art. 6:111 dient het nominale bedrag van de verbintenis van een geldsom te worden voldaan; geldontwaarding (inflatie) heeft daarop in beginsel geen invloed.
Art. 6:111 BW: Een verbintenis tot betaling van een geldsom moet naar haar nominale bedrag worden voldaan, tenzij uit wet, gewoonte of rechtshandeling anders voortvloeit.
In extreme gevallen zou een beroep gedaan kunnen worden op de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 en met name 6:258 BW, vgl. het arrest Mark is mark, HR 2 januari 1931, NJ 1931, 274).
Uitgangspunt is dat de debiteur kan kiezen in welke muntsoort hij zal betalen, indien de overeengekomen muntsoort een andere is dan die van de plaats van betaling (art. 6:121 BW).
Art. 6:121 BW: 1. Strekt een verbintenis tot betaling van ander geld dan dat van het land waar de betaling moet geschieden, dan is de schuldenaar bevoegd de verbintenis in het geld van de plaats van betaling te voldoen. 2. Het vorige lid geldt niet, indien uit wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat de schuldenaar verplicht is tot betaling effectief in het geld tot betaling waarvan de verbintenis strekt.
De crediteur kan echter in beginsel alleen betaling in de overeengekomen muntsoort vorderen (art. 6:122 BW).
Art. 6:122 BW: 1. Strekt een verbintenis tot betaling van ander geld dan dat van het land waar de betaling moet geschieden en is de schuldenaar niet in staat of beweert hij niet in staat te zijn in dit geld te voldoen, dan kan de schuldeiser voldoening in het geld van de plaats van betaling vorderen. 2. Het vorige lid geldt mede, indien de schuldenaar verplicht is tot betaling effectief in het geld tot betaling waarvan de verbintenis strekt.
Als evenwel in Nederland over de betaling in een vreemde muntsoort wordt geprocedeerd, kan de crediteur óók een veroordeling in Nederlands geld vorderen.
Art. 6:123 BW: 1. Ingeval in Nederland een rechtsvordering wordt ingesteld ter verkrijging van een geldsom, uitgedrukt in buitenlands geld, kan de schuldeiser veroordeling vorderen tot betaling te zijner keuze in dat buitenlandse geld of in Nederlands geld. 2. De schuldeiser die een in buitenlands geld luidende executoriale titel in Nederland kan executeren, kan het hem verschuldigde bij deze executie opeisen in Nederlands geld. 3. De vorige leden gelden mede, indien de schuldenaar verplicht is tot betaling effectief in het geld tot betaling waarvan de verbintenis strekt.
De omrekening vindt plaats naar de koers van de dag van betaling (art. 6:124 BW).
Art. 6:124 BW: Wordt de verbintenis als gevolg van toepassing van de artikelen 121, 122 of 123 of van omzetting in een vordering tot schadevergoeding overeenkomstig het bepaalde in afdeling 9 van titel 1 voldaan in ander geld dan tot betaling waarvan zij strekt, dan geschiedt de omrekening naar de koers van de dag waarop de betaling plaatsvindt.
Art. 6:125 BW biedt een beperkte mogelijkheid tot het vorderen van koerswijzigingsschade.
Art. 6:125 BW: 1. Artikel 119 laat onverlet het recht van de schuldeiser op vergoeding van de schade die hij heeft geleden, doordat na het intreden van het verzuim de koers van het geld tot betaling waarvan de verbintenis strekt, zich ten opzichte van die van het geld van een of meer andere landen heeft gewijzigd. 2. Het vorige lid is niet van toepassing, indien de verbintenis strekt tot betaling van Nederlands geld, de betaling in Nederland moet geschieden en de schuldeiser op het tijdstip van het ontstaan van de verbintenis zijn woonplaats in Nederland had.
Geldschulden zijn brengschulden: betaald moet worden aan de woonplaats van de crediteur, of – bij schulden ter zake van de beroeps- of bedrijfsbezigheden van de crediteur – aan de plaats van vestiging waar die bezigheden worden uitgeoefend (art. 6:116 lid 1 BW).
Art. 6:116 lid 1 BW:
De betaling moet worden gedaan aan de woonplaats van de schuldeiser op het tijdstip van de betaling.
Bij girale betaling (zie hieronder) geldt op het voorgaande een uitzondering, en ook kan de crediteur eenzijdig een andere plaats van betaling in het land van zijn woonplaats aanwijzen. Als in dat laatste geval de betaling voor de debiteur aanmerkelijk zwaarder zou worden, kan deze aanwijzing van een andere plaats verlangen en in afwachting daarvan zijn betaling opschorten (art. 6:116 lid 2 BW).
Art. 6:116 lid 2 BW: De schuldeiser is bevoegd een andere plaats voor de betaling aan te wijzen in het land van de woonplaats van de schuldeiser op het tijdstip van de betaling of op het tijdstip van het ontstaan van de verbintenis.
Bij schulden ter zake van beroep of bedrijf van de crediteur geldt diens vestigingsplaats als ‘de woonplaats’ (art. 6:118 BW).
Art. 6:118 BW: Indien de verbintenis is ontstaan bij de uitoefening van bedrijfs- of beroepsbezigheden van de schuldeiser, geldt in de artikelen 116 en 117 de plaats van vestiging waar die bezigheden worden uitgeoefend, als woonplaats van de schuldeiser.
De debiteur is in beginsel bevoegd tot girale betaling, indien de crediteur in het land waar de betaling moet of mag geschieden een girale rekening heeft. De crediteur kan deze wijze van betalen eenzijdig uitsluiten, voor zover dit niet in strijd komt met de overeenkomst of de redelijkheid en billijkheid (art. 6:114 lid 1 BW).
Art. 6:114 lid 1 BW: Bestaat in een land waar de betaling moet of mag geschieden ten name van de schuldeiser een rekening, bestemd voor girale betaling, dan kan de schuldenaar de verbintenis voldoen door het verschuldigde bedrag op die rekening te doen bijschrijven, tenzij de schuldeiser betaling op die rekening geldig heeft uitgesloten.
Als tijdstip van girale betaling geldt het tijdstip waarop de rekening van de schuldeiser wordt gecrediteerd (art. 6:114 lid 2 BW).
Art. 6:114 lid 2 BW: In het geval van het vorige lid geschiedt de betaling op het tijdstip waarop de rekening van de schuldeiser wordt gecrediteerd.
De schuldeiser die een cheque, post-cheque, overschrijvingsorder of een ander betalingspapier in ontvangst neemt, wordt vermoed dit te hebben gedaan onder het voorbehoud van een goede afloop.
Deze betalingsvorm komt minder vaak voor maar wordt niettemin geregeld in art. 6:46 BW.
Art. 6:46 lid 1 BW: Wanneer de schuldeiser een cheque, postcheque, overschrijvingsorder of een ander hem bij wijze van betaling aangeboden papier in ontvangst neemt, wordt vermoed dat dit geschiedt onder voorbehoud van goede afloop.
Een eventuele opschortingsbevoegdheid van de crediteur duurt voort totdat omtrent de goede afloop zekerheid bestaat of had kunnen worden verkregen.
Art. 6:46 lid 2 BW: Is de schuldeiser bevoegd de nakoming van een op hem rustende verplichting tot het tijdstip van de betaling op te schorten, dan behoudt hij dit opschortingsrecht totdat zekerheid van goede afloop bestaat of door hem had kunnen worden verkregen.