Verbintenissenrecht I
Verbintenissenrecht II
Goederenrecht

Betaling aan derden

De hoofdregel is dat betaling aan een derde de debiteur niet van zijn prestatieplicht bevrijdt.

Bij uitzondering kan evenwel bevrijdende werking worden aangenomen:

  • bij betaling aan een vertegenwoordiger
  • bij betaling aan een bewindvoerder of beperkt gerechtigde (pandhouder; art. 3:246 BW)
Art. 3:246 lid 1 BW:

Rust het pandrecht op een vordering, dan is de pandhouder bevoegd in en buiten rechte nakoming daarvan te eisen en betalingen in ontvangst te nemen. Deze bevoegdheden blijven bij de pandgever, zolang het pandrecht niet aan de schuldenaar van de vordering is medegedeeld.
  • bij bekrachtiging van de betaling aan een derde, door de crediteur die tot de ontvangst bevoegd was (art. 6:32 BW)
Art. 6:32 BW:

Betaling aan een ander dan de schuldeiser of dan degene die met hem of in zijn plaats bevoegd is haar te ontvangen, bevrijdt de schuldenaar, voor zover degene aan wie betaald moest worden de betaling heeft bekrachtigd of erdoor is gebaat.
  • voor zover de crediteur door de betaling is gebaat (dat wil zeggen: dat de betaling in zijn vermogen is gevloeid, bijvoorbeeld in geval van betaling aan een derde waardoor diens vordering op de crediteur tenietgaat; art. 6:32 BW)
Art. 6:32 BW:

Betaling aan een ander dan de schuldeiser of dan degene die met hem of in zijn plaats bevoegd is haar te ontvangen, bevrijdt de schuldenaar, voor zover degene aan wie betaald moest worden de betaling heeft bekrachtigd of erdoor is gebaat.
  • bij betaling aan een derde van wie de debiteur op redelijke gronden heeft aangenomen dat de ontvanger van de prestatie als crediteur tot de prestatie was gerechtigd (bijv. bij een niet-medegedeelde cessie, dan wel dat om een andere reden aan hem moest worden betaald; art. 6:34 lid 1 BW).
Art. 6:34 lid 1 BW:

De schuldenaar die heeft betaald aan iemand die niet bevoegd was de betaling te ontvangen, kan aan degene aan wie betaald moest worden, tegenwerpen dat hij bevrijdend heeft betaald, indien hij op redelijke gronden heeft aangenomen dat de ontvanger der betaling als schuldeiser tot de prestatie gerechtigd was of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald.
  • bij betaling aan een derde die zijn recht om de betaling te ontvangen verliest doordat dit recht met terugwerkende kracht aan een ander toekomt (bijv. bij vernietiging van een cessie; art. 6:34 lid 2 BW).
Art. 6:34 lid 2 BW:

Indien iemand zijn recht om betaling te vorderen verliest, in dier voege dat het met terugwerkende kracht aan een ander toekomt, kan de schuldenaar een inmiddels gedane betaling aan die ander tegenwerpen, tenzij hetgeen hij omtrent dit verlies kon voorzien, hem van de betaling had behoren te weerhouden.

Regres

In art. 6:36 BW is geregeld dat bij bevrijdende betaling aan een derde op grond van art. 6:34 BW, de ‘ware’ gerechtigde op de betaling regres kan nemen op de ontvanger van de betaling.

Art. 6:36 BW:

In de gevallen, bedoeld in de twee voorgaande artikelen, heeft de ware gerechtigde verhaal op degene die de betaling zonder recht heeft ontvangen.

Opschorting

In art. 6:37 BW is neergelegd dat de debiteur die op redelijke gronden twijfelt aan wie hij bevrijdend moet betalen, bevoegd is de betaling op te schorten.

Art. 6:37 BW:

De schuldenaar is bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten, indien hij op redelijke gronden twijfelt aan wie de betaling moet geschieden.