Tromp / Regency

HR 24 november 1995, NJ 1996, 160

ECLI:NL:HR:1995:ZC1859

In het arrest HR Tromp/Regency worden twee belangrijke rechtsvragen behandeld:

  1. Moet van ontbinding worden afgezien als er gelijkwaardige alternatieven bestaan die voor de wederpartij minder nadelig zijn?
  2. Wat zijn de criteria voor vexatoir beslag?

1. Moet van ontbinding worden afgezien als er gelijkwaardige alternatieven bestaan die voor de wederpartij minder nadelig zijn?

De vraag deed zich voor of de crediteur van ontbinding (art. 6:265 BW) diende af te zien omdat hem gelijkwaardige alternatieven ten dienste stonden, zoals het vorderen van nakoming (met aanvullende schadevergoeding). Zou hij immers nakoming vorderen in plaats van ontbinding, zo luidde het betoog, dan zou hij er zelf niet slechter op worden en zijn wederpartij daarmee bovendien veel nadeel besparen.

De Hoge Raad wees dit van de hand in Tromp/Regency. Geen rechtsregel brengt mee dat, indien de wanprestatie van de wederpartij van dien aard is dat zij in beginsel ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt, de schuldeiser toch van ontbinding behoort af te zien op de enkele grond dat hij door een gelijkwaardig alternatief – bijvoorbeeld nakoming met schadevergoeding – niet in een wezenlijk nadeliger positie zou komen te verkeren.

Dit criterium wordt gedefinieerd in rechtsoverweging 3.3 van het arrest (de Hoge Raad bekrachtigt het criterium van het Hof).

2. Wat zijn de criteria voor vexatoir beslag?

De vraag of het leggen van een conservatoir beslag als vexatoir en daarom onrechtmatig moet worden aangemerkt, dient in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder:

  • de hoogte van de te verhalen vordering,
  • de waarde van de beslagen goederen, en
  • de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op een van die goederen in zijn belangen wordt getroffen.

Deze criteria zijn terug te vinden in rechtsoverweging 3.4 van het arrest.

Deel dit arrest