Telegraaf-arrest

HR 11 juli 2008, NJ 2009, 451

ECLI:NL:HR:2008:BC8421

Kernvraag

Overweging 5 van de conclusie van A-G mr. Huydecoper vat de kernvraag goed samen:

In deze zaak gaat het, in essentie, om een botsing tussen de evidentelijk zwaarwegende belangen bij het respecteren van (twee verschillende) grondrechten, en de eveneens evidentelijk zwaarwegende belangen in verband met de (nationale) veiligheid e.a.

Maar wat nu, als de ene partij zich op de nationale veiligheid beroept om bepaalde bewijsstukken niet over te leggen, terwijl de andere partij wél verlangt dat de bewijsstukken worden overgelegd in de procedure?

Voor die situatie heeft de Hoge Raad in rov. 3.4.8 van dit arrest een procedure geformuleerd met een aantal stappen, om op die manier te waarborgen dat er zo objectief mogelijk kan worden gekeken of de nationale veiligheid in het geding is, zonder dat de informatie toch in de openbaarheid terecht kan komen, en terwijl daarbij toch een eerlijke procesgang gewaarborgd is.

Casus

In januari 2006 ontving een aantal journalisten van De Telegraaf uit anonieme bron vertrouwelijke, staatsgeheime informatie die afkomstig was van de AIVD. Het betrof gevoelige, operationele gegevens uit een onderzoek uit de jaren ’90. Dat onderzoek richtte zich op de criminele organisatie rondom een bekende drugs- en wapenhandelaar, en op corruptie bij hoge ambtenaren van politie en justitie die daarbij betrokken waren. De journalisten beloofden hun bron geheimhouding en schreven er een artikel over. De AIVD startte een intern onderzoek.

In mei 2006 ontdekten de journalisten dat zij waren afgeluisterd en geobserveerd. Ook had de AIVD hun telecom- en printgegevens vanaf 1 september 2005 opgevraagd. De journalisten vorderden in kort geding:

  • het staken van de onderzoeken tegen de journalisten alsmede het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden daarbij,
  • en het vernietigen van de verkregen gegevens.

Het Hof verbood de Staat inderdaad om enig materiaal (of kopieën daarvan), verkregen door middel van bijzondere opsporingsmethoden, aan het Openbaar Ministerie te doen toekomen zolang de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (WIV 2002) genoemde Commissie niet had geoordeeld dat de verkrijging daarvan rechtmatig was.

De Staat voerde aan dat, in een zaak zoals deze, geen plaats zou zijn voor een dergelijke vordering. De WIV 2002 zou haar namelijk niet toestaan om te iets te zeggen over het al dan niet inzetten van bijzondere opsporingsbevoegdheden tegen de journalisten.

De Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelde dat dat verweer van de Staat niet opging. De WIV 2002 verbiedt de Staat immers niet onder alle omstandigheden informatie over de uitoefening van de bijzondere opsporingsbevoegdheden door de AIVD ter kennis van de rechter te brengen. In een civiele procedure zijn er immers voldoende mogelijkheden om te waarborgen dat vertrouwelijke gegevens niet in de openbaarheid komen.

De Hoge Raad bespreekt in rov. 3.4.8 de procedure die daarbij moet worden gevolgd. Wij geven een korte samenvatting van deze procedure:

  • De rechter kan uiteraard pas oordelen of er sprake is van “gewichtige redenen voor geheimhouding” als hij de stukken zelf kent.
  • Daarom moet de partij die zich op die gewichtige redenen beroept (in dit geval de Staat), hem de stukken verstrekken, of hem daarin in elk geval inzage verschaffen.
  • Alleen de betrokken rechter krijgt de stukken te zien. De wederpartij niet.
  • De rechter beoordeelt dan zelf of er inderdaad sprake is van “gewichtige redenen voor geheimhouding”.

Geen gewichtige redenen voor geheimhouding:

Zijn er geen gewichtige redenen voor geheimhouding, kan de procedure gewoon worden voortgezet.

NB: blijft de partij die zich op de gewichtige redenen beroept, daar niettemin in volharden, dan geldt ook in dat geval dat de procedure wordt voortgezet met een andere rechter (zie hieronder).

De procedure als er inderdaad “gewichtige redenen voor geheimhouding” zijn:

Komt de rechter daarbij tot het oordeel dat er inderdaad sprake is van “gewichtige redenen voor geheimhouding”, dan vervalt de verplichting tot het verschaffen van die stukken. Niemand krijgt ze dan dus te zien; ook de wederpartij niet.

De partij die zich dan met succes op de gewichtige redenen heeft beroepen, kan dan desgewenst alsnog mededelen dat de rechter wél kennis mag nemen van de geheime stukken. Hij zou dat kunnen doen met het oog op een goede beoordeling van de vordering. De wederpartij krijgt ze dan niet te zien.

In dat geval echter, mag de rechter de stukken alleen bij zijn uitspraak betrekken als de wederpartij daartoe zijn ondubbelzinnige toestemming verleent. Geeft de wederpartij dan niet die toestemming, mag de rechter daaruit vervolgens de conclusie trekken die hij geraden acht.

De procedure wordt vervolgens voortgezet, maar met een andere rechter, indien:

  • er niet wordt medegedeeld dat de rechter zelf toch in de stukken mag kijken in het belang van de goede beoordeling van de vordering, of
  • de wederpartij geeft geen ondubbelzinnige toestemming om mede op grond van die stukken uitspraak te doen, of
  • de rechter oordeelt weliswaar dat er géén gewichtige redenen zijn, maar de partij die zich daarop beroept, blijft daarin volharden.

De procedure in een schema

Telegraaf-arrest informatie en bewijsvergaring ECLI NL HR 2008 BC8421 HR 11 juli 2008 NJ 2009 451 schema uitleg samenvatting uittreksel
De volledige tekst van rov. 3.4.8

Het voorgaande brengt mee dat ten aanzien van een weigering in een civiele procedure als de onderhavige in aansluiting op hetgeen is overwogen in HR 20 december 2002, nr. R01/021, NJ 2004, 4, het volgende heeft te gelden.

De rechter die gesteld wordt voor de vraag of gewichtige redenen geheimhouding met betrekking tot bepaalde stukken (of gedeelten daarvan) of bepaalde inlichtingen rechtvaardigen, zal die vraag in het algemeen niet kunnen beantwoorden zonder kennis te nemen van die stukken of die inlichtingen. De rechter zal dan ook kunnen verlangen dat de partij die zich op de gewichtige redenen beroept, daartoe medewerking verleent door uitsluitend hem ter vertrouwelijke kennisneming de desbetreffende inlichtingen te verstrekken of de stukken (eventueel alleen ter inzage) te verschaffen.

Mocht de rechter, na kennisneming van de inlichtingen of stukken, tot het oordeel komen dat geheimhouding om gewichtige redenen gerechtvaardigd is, dan vervalt de verplichting tot het geven van die inlichtingen of het overleggen van die stukken.

Wel kan de partij die op grond van dit oordeel niet verplicht is tot het geven van die inlichtingen of het overleggen van die stukken, desgewenst mededelen dat, met het oog op de beoordeling van de vordering, uitsluitend de rechter kennis zal mogen nemen van de van haar verlangde inlichtingen of stukken. De rechter zal evenwel in dat geval niet mede op grond van die inlichtingen of stukken uitspraak mogen doen dan nadat de wederpartij ondubbelzinnig toestemming daartoe heeft verleend. De rechter die het geding verder behandelt, zal uit het niet verlenen van die toestemming de gevolgtrekking kunnen maken die hij geraden acht.

In het geval dat de eerder bedoelde mededeling niet door eerstgenoemde partij wordt gedaan, of dat bedoelde toestemming niet door haar wederpartij wordt verleend, dan wel in het geval dat de rechter heeft geoordeeld dat geen gewichtige redenen aanwezig zijn voor de weigering doch de betrokken partij daarin volhardt, brengen de eisen van een behoorlijke rechtspleging mee dat de rechter die over de geheimhouding heeft beslist en in dat verband heeft kennisgenomen van de betrokken stukken of inlichtingen, niet deelneemt aan de verdere behandeling van het geding. Eventueel aan deze rechter ter beschikking gestelde stukken worden aan de partij die ze heeft verstrekt teruggegeven.

Aldus is verzekerd dat de inlichtingen of stukken waarvan de rechter die over de weigering heeft geoordeeld, tot dat doel kennis heeft genomen maar die door de Staat niet in het geding worden gebracht, verder buiten het geding blijven en dus niet geopenbaard worden. Daarmee is de ratio weggenomen voor de uitsluiting in art. 87 WIV 2002 door het buiten toepassing verklaren van art. 8:29 lid 35 Awb van de rechterlijke toetsing van de gerechtvaardigdheid van de weigering. Die ratio is volgens de memorie van toelichting immers dat die toetsing als ernstige consequentie zou hebben, dat als het beroep op de aanwezigheid van een gewichtige reden met betrekking tot de verstrekte inlichtingen c.q. overgelegde stukken door de rechtbank wordt afgewezen, de desbetreffende gegevens openbaar worden en daarmee zeker als het om een inzageverzoek gaat de facto ook het geschil ten principale wordt beslist, hetgeen niet de bedoeling kan zijn (Kamerstukken II 19971998, 25 877, nr. 3, p. 89 e.v.).

Deel dit arrest