Partijdig politierapport

Gerechtshof Amsterdam 30 november 2021

ECLI:NL:GHAMS:2021:3765

Integrale tekst van de uitspraak

Inhoudsindicatie

Het politierapport is onrechtmatig jegens de man, omdat het vrijwel uitsluitend is gebaseerd op informatie die de vrouw aan de politie heeft verstrekt; hij is niet gehoord. Het rapport is ook suggestief. Informatie wordt als vaststaand feit gerapporteerd. Sepot wordt niet vermeld. Neutraliteit en onpartijdigheid ontbreken. Man heeft nadeel hiervan ondervonden doordat politie dit rapport heeft verstrekt aan jeugdzorg. Hof veroordeelt politie tot vergoeding van de schade die man hierdoor heeft geleden, op te maken bij staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.278.860/01

zaaknummer/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/658936 / HA ZA 18-1310

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 november 2021

inzake

[appellant] ,

wonend te [woonplaats] ,

appellant,

tevens incidenteel geïntimeerde,

advocaat: mr. P.W.M. Huisman te Amsterdam,

tegen

NATIONALE POLITIE, EENHEID AMSTERDAM,

zetelend te Amsterdam,

geïntimeerde,

tevens incidenteel appellante,

advocaat: mr. A.T. Bolt te Arnhem.

Partijen worden hierna [appellant] en de politie Amsterdam genoemd.

1 Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 14 april 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2020, onder bovenvermeld zaaknummer/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en de politie Amsterdam als gedaagde.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

  • memorie van grieven, met producties;
  • memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel;
  • akte tot rectificatie aan de zijde van [appellant] , met een productie;
  • akte houdende uitlating productie;
  • memorie van antwoord in incidenteel appel, met een productie.

Partijen hebben de zaak ter zitting van 30 september 2021 doen bepleiten door hun hierboven genoemde advocaten; mr. Huisman aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd. [appellant] heeft nog een productie in het geding gebracht. Ten slotte is arrest gevraagd.

[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog zijn vorderingen zal toewijzen en de politie Amsterdam zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan de politie Amsterdam heeft voldaan, vermeerderd met wettelijke rente en met beslissing over de proceskosten.

De politie Amsterdam heeft (zowel in principaal als in voorwaardelijk incidenteel appel) geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met rente.

[appellant] heeft geconcludeerd tot ongegrond verklaring van het voorwaardelijk ingestelde incidentele appel en veroordeling van de politie Amsterdam in de kosten daarvan.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2 Feiten

2.1
De door de rechtbank in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.15 vastgestelde feiten zijn niet betwist. Voor zover in hoger beroep nog van belang en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn gebleken uit niet (voldoende) weersproken stellingen van partijen en overgelegde stukken, zijn die feiten de volgende.

2.2
[appellant] is op 12 november 2010 getrouwd met [X] (verder: [X] ). Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] 2010 geboren hun zoon [A] (verder: [A] ). In 2011 hebben [appellant] en [X] hun relatie verbroken.

2.3
Bij beschikking van 1 februari 2012 heeft de rechtbank Amsterdam voorlopige voorzieningen getroffen. Die hielden onder meer in toevertrouwing van [A] aan [X] en een verdeling van zorg- en opvoedingstaken.

2.4
Bij beschikking van 3 april 2013 heeft de rechtbank Amsterdam de echtscheiding tussen [appellant] en [X] uitgesproken, de op 1 februari 2012 getroffen voorlopige voorzieningen gehandhaafd en de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) verzocht advies uit te brengen over een definitieve regeling omtrent de zorg en opvoeding van [A] . De rechtbank overwoog onder meer:

Gelet op de huidige spanningen tussen partijen, hun onvermogen om op dit moment op een goede wijze met elkaar te communiceren, de stellingen van de vrouw over bedreigingen en fysieke onheuse bejegening door de man (…) acht de rechtbank het aangewezen de Raad (…) om advies te vragen. (…) Aan de Raad zullen de volgende vragen worden gesteld:

  1. Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (…)?
  2. (…)
  3. Is hulpverlening noodzakelijk (…)?
  4. Is een onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk?

2.5
De Raad heeft daartoe een onderzoek gestart en onder meer aan Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (verder: Jeugdzorg) om advies gevraagd.

2.6
Op 24 juni 2013 heeft Jeugdzorg een gezinsrapportage uitgebracht. In de conclusie daarvan staat onder meer:

Hij [ [A] , hof] wordt echter belast met een strijd tussen ouders, en wordt als inzet gebruikt om deze strijd uit te vechten. (…)

Conclusie LIRIK van 23-06-2013: Op dit moment is er een klein risico op kindermishandeling. [A] wordt belast met de strijd tussen ouders en er is sprake geweest van een blauw oog waarvan de oorsprong niet vast te stellen is.

2.7
In een beschikking van 18 september 2013 heeft de rechtbank Amsterdam onder meer overwogen:

De vrouw stelt dat (…) zij het vermoeden heeft (…) van kindermishandeling. Dit is een zeer ernstige beschuldiging, die eerst na een grondig onderzoek objectief dient te worden vastgesteld voordat daaraan consequenties worden verbonden. (…) De Raad (…) is dan ook verzocht een onderzoek in te stellen. De rechtbank kan – nu dat onderzoek nog niet is afgerond – slechts afgaan op de stukken die op dit moment voorhanden zijn. (…) De rechtbank is van oordeel dat uit deze stukken blijkt dat (vooralsnog) niet de conclusie kan worden getrokken dat de veiligheid van [A] in het geding is als hij bij de man verblijft. Ook overigens zijn in hetgeen zijdens de vrouw is aangevoerd geen objectieve aanknopingspunten voor het door haar geuite vermoeden van mishandeling van [A] door de man te vinden.

De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat [X] de zorgregeling als bepaald in de beschikking van 3 april 2013 dient na te komen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat zij niet aan die zorgregeling voldoet.

2.8
Bij e-mail van 27 september 2013 heeft de contactpersoon van [appellant] en [X] bij de politie Amsterdam aan [X] bericht:

Hoi [X] ,
Goed nieuws voor je. Een collega van ons team huiselijk geweld is bezig al de mutaties te verzamelen en te bekijken en daarbij worden ook de foto’s en mails gevoegd die jij mij de afgelopen tijd hebt gestuurd. Zij maakt een advies rapport op voor de Raad v K en Jeugdzorg en natuurlijk voor de betrokken politiemensen. Dit wordt een duidelijk advies ten gunste van jou en je zoon waarin zij aangeeft dat het niet wenselijk is dat [A] nog alleen met zijn vader is. (…)

2.9
Op 7 oktober 2013 heeft de regionaal specialist huiselijk- en eergeweld bij de politie Amsterdam, inspecteur van politie (hierna: politie inspecteur X), het in bovenstaande e-mail aangekondigde rapport (verder: het politierapport) opgesteld en verspreid aan onder andere Jeugdzorg. Het rapport heeft onder meer de volgende inhoud:

(…) Bij bestudering van alle dagrapporten en alle andere tot mijn beschikking gestelde informatie, werd mij duidelijk dat de problematiek die hier speelt voornamelijk gaat om het volgende feiten:

  1. Mw [X] is door de heer [appellant] mishandeld – meerdere malen, vanaf 2009 tot aan de scheiding in september 2011.
  2. Mw. [X] is toen hun zoon [A] was geboren, vanwege deze mishandelingen, het dreigend gedrag naar haar toe en de onvoorzichtige wijze waarop dhr. [appellant] naar haar handelde als zij hun zoon [A] vasthield, gaan scheiden van dhr. [appellant] . Zij wilde een veilige omgeving voor hun kind.
    (…)
    7 oktober 2013 Rapporteur heeft contact met de forensische arts van de GGD, (…) [hierna: de GGD-arts]. [De GGD-arts, hof] bevestigt het vermoeden van kindermishandeling (…)

Conclusie:
(…) maak ik op dat hij [appellant] , hof zeker in staat is om gewelddadig te worden en fysiek letsel (…) toe te brengen. Uit de gewelddadige incidenten naar zijn ex-vrouw kan worden geconcludeerd dat [ [appellant] , hof] zijn agressie niet langer onder controle kan houden als hij wordt tegengesproken of als het niet gaat zoals hij in zijn hoofd heeft op dat moment.
Zijn ex-vrouw heeft om die reden, toen [A] was geboren en zij zag dat [ [appellant] , hof] zijn naar haar agressieve gedrag niet beheerste en [A] enkele malen uit haar armen trok, hun huwelijk beëindigd. Zij wilde kennelijk voorkomen dat [A] ook slachtoffer zou worden van [ [appellant] ’s, hof] gewelddadige gedrag.
(…)
Alles bij elkaar schept dit een beeld van [ [appellant] , hof] dat niet bepaald als een veilige omgeving voor een jong kind is te nomen.

ADVIES
(…)
[A] zit nu in een leeftijd waarbij hij zijn grenzen aan het verkennen is. Het is bekend dat dit bij opvoeders spanningen oproept, die daar al dan niet altijd goed mee om kunnen gaan. Het lijkt erop dat de vader van [A] tot die laatste categorie behoort.
(…)
Of de omgangsregeling zoals deze nu is moet worden gehandhaafd is natuurlijk de vraag. Tot nu toe is komen vast te staan dat alleen vader problemen heeft met zijn agressieregulatie. (…)
Er kan ook een strakker regime worden ingezet, zoals een wekelijkse fysieke controle van [A] bij de GGD. Of een gegarandeerde professionele begeleide overdracht en/of omgangsregeling. (…) Vader heeft zijn eerder falen in de agressieregulatie erkent.
Wellicht is hij ook bereid zijn onmacht die hij voelt als hij zijn zoon moet corrigeren, te erkennen. (,,,) Totdat er meer zekerheid is over de veiligheid van [A] bij vader, is een begeleide overdracht eigenlijk een must. (…)

2.10
Bij e-mail van 8 oktober 2013 heeft de gezinsmanager van Jeugdzorg aan [appellant] en [X] onder meer het volgende geschreven:

Gister heb ik het onderzoek van de politie ontvangen. De politie heeft dit onderzoek uitgevoerd om onafhankelijk te kijken naar de vele meldingen die er in het systeem staan. (…)
Vanmiddag heb ik dit onderzoek met mijn collega’s en GZ psycholoog besproken en is er besloten dat wij de conclusies van het onderzoek overnemen. Wij concluderen hiermee dat er momenteel sprake is van een onveilige situatie van [A] wanneer hij bij zijn vader verblijft.
Momenteel loopt er bij de Raad zowel het onderzoek ‘omgang en gezag’ als een beschermingsonderzoek (dus of er een beschermingsmaatregel danwel een uithuisplaatsing nodig is). BJAA [Jeugdzorg, hof] zal de Raad melden dat zij van mening is de veiligheid van [A] in de huidige situatie bij vader niet te kunnen waarborgen en een onbegeleide omgangsregeling niet passend te vinden. (…)

Wat betreft de OTS [ondertoezichtstelling, hof] zal BJAA aan de Raad meegeven dat wij momenteel niet in staat zijn de veiligheid van [A] te borgen en naar onze mening, een beschermingsmaatregel passend is. (…)
2.11 Jeugdzorg heeft op 9 oktober 2013 onder meer als volgt gerapporteerd:

(…) Bureau Jeugdzorg neemt het onafhankelijk onderzoek van de politie zeer serieus en neemt de conclusies over. Dit betekent dat BJAA van mening is dat de basis van de vechtscheiding niet gelegen is in de strijd tussen ouders, maar in de onveiligheid die ontstaat wanneer [A] bij zijn vader is. (…) Er zijn sterke signalen die wijzen op mishandeling van [A] wanneer hij bij zijn vader is, moeder heeft anderhalf jaar getracht dit te bewijzen. (…) Een wijziging van de huidige omgangsregeling is momenteel noodzakelijk om [A] in veiligheid te brengen. Daarnaast is BJAA van mening dat er hulpverlening, dan wel behandeling nodig is om de huidige onveiligheid weg te nemen. Gezien het feit dat vader de zorgen rondom [A] ’s veiligheid niet erkent, is BJAA van mening dat er een beschermingsmaatregel noodzakelijk is (…) Hoewel vader wel bereid is mee te werken aan hulpverlening, gaat het niet om feitelijk meewerken alsmeer het erkennen van het uitgangspunt van de hulpverlening (dus de onveiligheid van [A] in bijzijn van zijn vader).
(…) Daar de veiligheid van [A] momenteel niet geborgd is wanneer hij bij vader is, is wijziging van de omgangsregeling per direct nodig.
(…)

2.12
De Raad heeft op 9 en 10 oktober 2013 een spoedonderzoek verricht voor een advies aan de kinderrechter van de rechtbank Amsterdam over een mogelijk op te leggen kinderbeschermingsmaatregel. De Raad heeft in zijn rapport van 10 oktober 2013 de kinderrechter verzocht om [A] onder toezicht te stellen van Jeugdzorg voor de duur van één jaar (en voorlopig voor drie maanden) en verder Jeugdzorg te machtigen [A] gedurende de voorlopige ondertoezichtstelling uit huis te plaatsen bij een pleeggezin. In het rapport van de Raad van 10 oktober 2013 is – voor zover van belang – opgenomen:

(…)
Reden spoedonderzoek kinderbeschermingsmaatregel
Op 7 oktober 2013 heeft de Raad (…) een rapport ontvangen van (…) de Nederlandse Politie. Dit rapport (…) heeft betrekking op het gebruik van geweld en de daaruit voortvloeiende mogelijke onveiligheid voor [A] . Er wordt geconcludeerd dat uitgaan van een vechtscheiding een te eenzijdig observatie is. Het letsel van [A] kan niet in alle gevallen verklaard worden als val of kindercontactletsel. Zij zien een beeld van vader waarbij hij niet als een veilige omgeving voor een jong kind te noemen is. Zij zien daarentegen dat [A] wel veilig is bij moeder. (…) Een uithuisplaatsing zou hun inziens zeer ernstige schade opleveren in de hechting.

Op 9 oktober 2013 heeft de Raad eindoverleg gehad (multidisciplinair) inzake het gezag en omgangonderzoek evenals het beschermingsonderzoek. De Raad is daarin tot de conclusie gekomen dat er tot op heden niet vastgesteld kan worden wie van de ouders verantwoordelijk is voor het letsel van [A] . Het advies van de Raad op dat moment was dat er per direct zicht moest komen op het opvoedershandelen van beide ouders en dat de omgangsmomenten met vader voortaan plaats moeten vinden onder begeleiding van een professionele instantie. (…) heeft de Raad beide ouders telefonisch en per e-mail het advies kort mede gedeeld en vervolgens getracht met vader in vrijwillig kader tot overeenstemming te komen om de omgang begeleid plaats te laten vinden. Vader ging hier in eerste instantie telefonisch mee akkoord, maar onderschrijft op geen enkele wijze de uitkomst van [het politierapport, hof]. (…) Vader heeft vervolgens een aantal voorwaarden gesteld aan de begeleide omgang (…). Deze voorwaarden zijn niet (op korte termijn) te realiseren voor de Raad.

(…) heeft de Raad op 10 oktober 2013 opnieuw een multidisciplinair overleg gehad. Voorafgaand aan dat overleg is er contact opgenomen met de GGD arts, (…) die volgens het [politierapport, hof] de vermoedens van kindermishandeling bevestigd. [De GGD-arts, hof] geeft aan dat hij [A] niet gezien heeft (…). Hij heeft telefonisch gesproken met [politie inspecteur X, hof] Op basis van de verstrekte informatie heeft hij aangegeven dat het letsel wat zij noemt, mogelijk voort zou kunnen vloeien uit kindermishandeling. (…) Op dit moment kan hij echter geen uitspraken doen over kindermishandeling bij [A] . (…)’ Deze nieuwe informatie is meegenomen in het multidisciplinair overleg. Tijdens het multidisciplinair overleg is de Raad tot de conclusie gekomen dat de emotionele veiligheid van [A] ernstig bedreigd wordt en dat zijn fysieke veiligheid op dit moment niet ingeschat kan worden. De Raad is tot de conclusie gekomen dat een neutrale plek voor [A] op dit moment het beste is en verzoekt om die reden een (V)OTS [(voorlopige) ondertoezichtstelling, hof] en MUHP [machtiging tot uithuisplaatsing, hof].
(…)
Hulpverleningsperspectieven
Bron: Rapportage BJAA, d.d. 09-10-2013
(…) [zie hierboven rov. 2.11, hof]

9 Beantwoording onderzoeksvraag

Is er op dit moment sprake van een zodanig bedreigde ontwikkeling van dat een

kinderbeschermingsmaatregel dringend en onverwijld noodzakelijk is?

Ja. De bedreiging bestaat uit het feit dat [A] opgroeit in een uiterst onveilige opvoedomgeving. De opvoedomgeving kenmerkt zich door twee strijdende ouders. Beiden zijn volledig in beslag genomen door het verzamelen van bewijslast tegen de andere ouder. (…)

Uit het onderzoek is gebleken dat er aanwijzingen zijn van huiselijk geweld binnen het gezin. Ouders beschuldigen elkaar van het mishandelen van [A] . Er is gedurende de jaren na de scheiding door moeder bij [A] letsel geconstateerd na een verblijf bij vader. De forensisch arts van de GGD geeft aan dat dit letsel mogelijk een gevolg zou kunnen zijn van kindermishandeling en wil dit letsel nader onderzoeken. Buiten dat de kindermishandeling niet aangetoond noch uitgesloten is, is ook niet duidelijk bij wie en hoe het letsel opgelopen is.

De Raad constateert dat de emotionele veiligheid van [A] ernstig bedreigd wordt in beide opvoedsituaties. Tevens kan de Raad vanwege bovenstaande op dit moment de fysieke veiligheid bij beide ouders niet waarborgen.
(…)
Dringend en onverwijld ingrijpen is noodzakelijk, omdat gedurende het onderzoek is gebleken dat de problematiek, die de opvoedomgeving van [A] uiterst onveilig maakt, hardnekkig en diepgeworteld is. Hoewel de Raad heeft getracht in te grijpen en ouders heeft aangesproken op verantwoordelijkheden, zijn ouders niet bewogen mee te werken de situatie te veranderen. (…)

Er is wel een uithuisplaatsing noodzakelijk, omdat de veiligheid van [A] op dit moment niet gewaarborgd kan worden bij beide ouders. (…)

De Raad is van mening dat [A] op een geheime plek in een pleeggezin geplaatst dient te worden. (…)

12 Bijlage(n)

1 Rapportage BJAA, d.d. 09-10-2013

2.13
Bij beschikking van 10 oktober 2013 heeft de kinderrechter de voorlopige ondertoezichtstelling van [A] bevolen voor de duur van drie maanden en de uithuisplaatsing van [A] voor de duur van veertien dagen. In de beschikking is opgenomen dat deze beslissing is genomen op basis van het verzoekschrift met bijlagen van 10 oktober 2013 van de Raad.

2.14
Op 18 oktober 2013 heeft [appellant] een klacht over het politierapport ingediend bij de Klachtencommissie Eenheid Amsterdam van de politie Amsterdam.

2.15
Bij beschikking van 21 oktober 2013 heeft de kinderrechter onder meer het volgende overwogen:

De Raad heeft onder verwijzing naar de inleidende stukken gepersisteerd bij de verzoeken. (…) Naar aanleiding van [het politierapport, hof] en het daarop volgende advies met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedtaken heeft de Raad getracht per direct in een vrijwillig kader afspraken te maken met de ouders. (…)

Het BJAA heeft ter zitting verklaard al langere tijd bij de situatie betrokken te zijn. Beide ouders vechten om hun kind, waarbij de moeder bezig is met het vinden van bewijs van mishandeling en de vader met het zich verdedigen tegen de aantijgingen. Deze gang van zaken is zeer belastend voor de minderjarige.
(…)
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is de kinderrechter van oordeel dat de bij beschikking van 10 oktober 2013 uitgesproken voorlopige ondertoezichtstelling en verleende machtiging tot uithuisplaatsing dienen te worden gehandhaafd.
(…)
Met name is hierbij van belang dat er grote zorgen zijn om de fysieke en emotionele veiligheid van de minderjarige, waarbij op dit moment de fysieke veiligheid bij geen van de ouders gewaarborgd kan worden (…). Bij de minderjarige is letsel geconstateerd, maar de herkomst van het letsel is vooralsnog onduidelijk. Op zo kort mogelijke termijn dient uitgezocht te worden hoe het letsel is ontstaan (…)

2.16

Bij beschikking van 6 januari 2014 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 21 februari. Daarbij heeft hij overwogen:

Anders dan de raadsvrouw van de moeder heeft bepleit, gaat de kinderrechter ervan uit dat er niet langer noodzaak is om begeleide omgang te doen plaatsvinden, nu niet bewezen kan worden dat het letsel is ontstaan door toedoen van vader.

2.17
Bij beschikking van 17 februari 2014 heeft de kinderrechter geoordeeld dat de uithuisplaatsing van [A] na 21 februari 2014 niet langer dient voort te duren. De kinderrechter overwoog daartoe onder meer dat de ouders heel hard hebben gewerkt om de onderlinge communicatie te verbeteren en afspraken te maken zodat de veiligheid van [A] kan worden gewaarborgd, dat dat traject nog niet is afgerond, maar dat de stappen die zijn gezet voldoende zijn om de veiligheid van [A] te waarborgen. In deze uitspraak is niet gerefereerd aan het politierapport.

2.18
Op 15 augustus 2014 heeft de Klachtencommissie Eenheid Amsterdam met betrekking tot de klacht van [appellant] over het politierapport als volgt aan de politiechef geadviseerd:

(…)
Niet behoorlijk
De commissie stelt vast dat [politie inspecteur X, hof] door middel van haar rapport politiegegevens heeft verstrekt aan Bureau Jeugdzorg en dat zij daartoe in overeenstemming met de Wet politiegegevens en in het kader van het Mantelconvenant aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling regio Amsterdam-Amstelland bevoegd was. De commissie ziet zich voor de vraag gesteld of het door [politie inspecteur X, hof] verstrekte rapport objectief, juist en volledig was en of voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

De commissie stelt vast dat het rapport van [politie inspecteur X, hof] verder reikte dan het enkel verstrekken en verkort weergeven van politiegegevens, overwegend dagrapportmutaties. Het rapport omvatte namelijk een niet chronologische opsomming van dagrapportmutaties voor zover deze betrekking hadden op mogelijk geweldgebruik dan wel onzorgvuldig handelen van klager tegenover [X] en/of [A] , een daarop gebaseerde feiten opsomming, een conclusie en advies. Het rapport is door het eenzijdig belichten van voor klager nadelige feiten niet objectief. Het rapport is ongestructureerd en slordig. Conclusie, feiten en advies lijken niet te zijn gebaseerd op een objectieve verantwoorde analyse. Het rapport schiet daardoor zijn doel voorbij, namelijk het delen van de in de politiesystemen bekende gegevens met betrekking tot de veiligheid van [A] . Het rapport lijkt partijdig. Van de politie mag worden verwacht dat zij bij het opmaken en vertrekken van een dergelijk rapport uiterste zorgvuldigheid betracht en het belang van het verstrekken van het rapport afweegt tegen de belangen van derden die zij daarmee zou kunnen schaden. Met de belangen van klager lijkt in het geheel geen rekening te zijn gehouden.

De commissie acht het verstrekken van het rapport in deze vorm dan ook niet behoorlijk.

De toon van de e-mail van [de contactpersoon bij de politie Amsterdam voor partijen; zie rov. 2.8, hof] aan [X] met daarin de mededeling dat zij goed nieuws had en dat er een voor [X] en haar zoon gunstig rapport aankwam, levert naar de mening van de commissie op zijn minst de schijn van partijdigheid op. Een objectieve en zakelijke toon ontbreekt. [de contactpersoon bij de politie Amsterdam voor partijen, hof] had zich rekenschap moeten geven van de mogelijkheid dat deze e-mail in een van de vele procedures tussen klager en [X] tegen klager gebruikt zou worden en zijn belangen aanzienlijk zou kunnen schaden.

De commissie acht het sturen van een e-mail met genoemde inhoud naar [X] niet behoorlijk. (…)

2.19
Op 16 september 2014 heeft de plaatsvervangend politiechef van de politie Amsterdam het bovenstaand advies van de klachtencommissie overgenomen en de klacht van [appellant] over het politieoptreden (politierapport en de e-mail van de contactpersoon bij de politie Amsterdam van 27 september 2013 [zie rov. 2.8, hof]) gegrond verklaard.

2.20
Op 15 oktober 2014 heeft Jeugdzorg in een gesprek met [appellant] en [X] laten weten voornemens te zijn opnieuw de uithuisplaatsing van [A] (die op 21 februari 2014 was geëindigd) te zullen verzoeken. [X] is uit dat gesprek weggelopen. In de dagen daarna is [X] de omgangsregeling niet nagekomen en is zij met [A] vertrokken met onbekende bestemming. [appellant] en Jeugdzorg hebben hiervan op 16 oktober 2014 melding gedaan bij de politie Amsterdam.

2.21
De politie heeft in de dagen daarna diverse (opsporings)activiteiten verricht, waaronder onderzoek door politiecollega’s in de woonplaats van de ouders van [X] , een OVP signalering (Opsporing verblijfplaats), een NSIS signalering (Schengengebied) en een internationale signalering via Interpol, een onderzoek op een vakantiepark waar [X] gezien zou zijn en het doorgeven van het kenteken van de auto van [X] aan de meldkamer in Driebergen. Een aangifte onttrekking werd voor 22 oktober ingepland en is uiteindelijk op 4 november 2014 opgenomen.

2.22
Jeugdzorg heeft (inmiddels hernoemd naar Jeugdbescherming Regio Amsterdam of JBRA) op 16 oktober 2014 bij de rechtbank Amsterdam een verzoek spoedmachtiging tot uithuisplaatsing ingediend. Jeugdzorg heeft daarin onder meer vermeld:

(…) Een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing vindt JBRA nodig vanwege:
Nu moeder de stap heeft genomen om alle manieren van contact tussen vader en [A] , JBRA en [A] af te houden, op deze drastische manier van onvindbaar zijn, is JBRA van mening dat moeder de veiligheid van [A] in het geding brengt.

Daarnaast blijft de onveiligheid voor [A] in de contacten tussen de ouders. De strijd die ouders blijven voeren over A Ondertussen zit [A] klem tussen zijn ouders.

In het aan dit verzoek gehechte rapport van dezelfde datum van Jeugdzorg staat onder meer:

Op (…) 23 september 2014 heeft de gezinsmanager [van Jeugdzorg, hof] contact opgenomen met [politie inspecteur X, hof]. Dit naar aanleiding van de klacht die vader heeft ingediend over [het politierapport, hof] welke (…) gegrond is verklaard (…). [politie inspecteur X, hof] geeft telefonisch aan dat [het politierapport] kan komen te vervallen in de huidige rapportage van JBRA. Het heeft niet het beoogde effect gehad en is in de huidige situatie niet meer relevant.
Akkoord: [politie inspecteur X, hof] d.d. 23-09-2014

2.23
Bij e-mail van 19 oktober 2014 heeft [X] onder meer het volgende aan [appellant] geschreven:

Als er een internationaal arrestatiebevel tegen mij loopt dan zal ik zo lang mogelijk weg blijven om gevangenisstraf te ontlopen.
Als Jeugdzorg de UHP voor elkaar krijgt bij de rechtbank dan ook en pas terugkeren als de OTS er helemaal af is of nooit meer terug keren. (…)

2.24
Op 23 oktober 2014 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de kinderrechter over het door Jeugdzorg ingediende verzoek strekkende tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegoudergezin voor de duur van een jaar. In het proces-verbaal van die mondelinge behandeling is opgenomen:

(…)
De raadsvrouw van de moeder:
De moeder is niet ter zitting aanwezig, omdat zij samen met de minderjarige met onbekende bestemming is vertrokken. (…)
(…)
Het JBRA:
In de week vóór 14 oktober 2014 heb ik op het kantoor van het JBRA met de ouders gesproken. Er moet een zorgregeling komen die rust brengt voor de minderjarige. De ouders kregen de opdracht mee om samen een plan daarvoor te maken. Het is hen niet gelukt om er samen uit te komen.

Het JBRA team en twee GZ-psychologen die gespecialiseerd zijn in echtscheidings-problematiek hebben onafhankelijk naar deze zaak gekeken. Op 15 oktober 2014 heb ik de ouders uitgelegd dat de minderjarige beter in een pleeggezin kan wonen. De moeder liep uit het gesprek weg en de dag daarna heeft het JBRA vernomen dat de moeder met de minderjarige is vertrokken. Sindsdien weten wij niet waar zij zijn. De moeder onttrekt nu de minderjarige aan het gezag van de vader en aan het gezag van het JBRA. Fysiek zal de moeder de minderjarige niets aandoen, maar hij zal wel emotionele schade oplopen, nu hij uit zijn omgeving is weggehaald. Dit is de reden dat het JBRA een spoedverzoek hij de rechtbank heeft ingediend.

Er is veel hulpverlening ingezet, maar dat heeft de strijd tussen de ouders niet gestopt.

De moeder stelt dat de minderjarige fysiek in gevaar is bij de vader. De vader stelt dat de moeder de minderjarige uit zijn leven wil houden. De moeder moet stoppen met strijden en de vader moet leren om op een andere manier te gaan praten over de zorgen. De strijd heeft een effect op de minderjarige. Hij zit klem tussen zijn ouders. Hij voelt zich niet vrij bij zijn vader en moeder. Volgens de voorschool uit de minderjarige zich op een wijze waaruit blijkt dat hij in de knel zit. De enige mogelijkheid om de strijd tussen de ouders te stoppen is een plaatsing in een pleeggezin van de minderjarige. Daarnaast heeft de politie een machtiging tot uithuisplaatsing nodig om een onderzoek in te zetten om de moeder te traceren.
(…)
U vraagt mij waarom wij niet eerst de zitting over de zorgregeling afwachten alvorens een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing in te dienen. (…) De reden is dat de ouders niet samen een plan kunnen maken.

De beslissing:
De kinderrechter overweegt het volgende.
Het JBRA heeft zijn verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing gebaseerd op het feit dat er een langdurige strijd is tussen de ouders waardoor de minderjarige loyaliteitsproblemen heeft gekregen en op het feit dat de moeder de minderjarige sinds 16 oktober 2014 verborgen houdt en onttrekt aan het toezicht van de JBRA en de vader.
(…)
De kinderrechter ziet geen bewijs dat de angsten van de moeder over mishandeling door de vader gefundeerd maakt. (…)
De kinderrechter is (…) van oordeel dat een uithuisplaatsing van de minderjarige op dit moment een te ingrijpend middel is en niet in het belang van de verzorging en opvoeding is van A

De kinderrechter heeft de behandeling van het verzoek van Jeugdzorg aangehouden.

2.25
Bij e-mail van 28 oktober 2014 heeft de politie Amsterdam aan [appellant] bericht:

(…)
Allereerst zal ik het misverstand mbt aangifte vermissing recht zetten. Er is op 16 oktober wel degelijk een aangifte vermissing opgenomen en zowel [X] [ [X] , hof] als [A] staan OVP (opsporen verblijfplaats) gesignaleerd en daar wordt sinds die tijd ook energie in gestoken door ons bureau.

Met betrekking tot de aangifte van onttrekking kan u op dinsdag 4 november om 10:00 uur bij ons terecht. (…)

2.26
In een beschikking van 17 december 2014 van de rechtbank Amsterdam is onder meer het volgende opgenomen:

2 De verdere beoordeling
(…)
De zorgregeling en het gezag
Raadsadvies dd. 25 oktober 2013
(…) De belemmeringen voor [A] liggen met name in de invloed die het problematische contact tussen de ouders op hem heeft. (…) Ouders zijn niet in staat om op ouderschapsniveau te communiceren. De ex-partnerproblematiek prevaleert. Hierdoor stellen beide ouders het belang van [A] niet voorop. De ouders vertrouwen elkaar de opvoeding van [A] niet toe en vrezen voor huiselijk geweld bij de andere ouder. Daarnaast ervaren beide ouders dusdanig veel stress en spanning dat zij niet in staat zijn om te werken. (…)
Uit het onderzoek van [politie inspecteur X, hof] is naar voren gekomen dat de vermoedens van kindermishandeling bevestigd worden. [ [appellant] , hof] heeft een ontkennende houding ten opzichte van het fysieke geweld (…)

Oordeel rechtbank
(…)
Recent is gebleken dat de Klachtcommissie eenheid Amsterdam ten aanzien van [het politierapport], waar de Raad gedeeltelijk haar advies dd. 25 oktober 2013 op baseert, het volgende heeft geoordeeld: (…) De commissie acht het verstrekken van het rapport in deze vorm dan ook niet behoorlijk.
Nu de klacht van [ [appellant] , hof] ten aanzien van voornoemd rapport gegrond is verklaard blijkt uit de overgelegde stukken op geen enkele wijze dat er sprake is geweest van kindermishandeling door [ [appellant] , hof]. De angst van [ [X] , hof) hieromtrent wordt derhalve niet door enig bewijsstuk gestaafd. (…)

De rechtbank heeft vervolgens onder meer bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [A] bij [appellant] is.

2.27
Bij beschikking van 9 januari 2015 is het verzoek van Jeugdzorg tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [A] afgewezen. Deze uitspraak is bij beschikking van 4 augustus 2015 door dit hof bekrachtigd.

2.28
In een door de politie opgemaakt proces-verbaal van relaas, dat als sluitingsdatum 12 oktober 2018 vermeldt blijkt dat [X] sinds 24 oktober 2014 in [plaats] verblijft.

2.29
Bij beschikking van 3 juli 2019 heeft de rechtbank Amsterdam het gezamenlijk ouderlijk gezag over [A] beëindigd en [appellant] belast met het eenhoofdig gezag over [A] . Deze beschikking is bij beschikking van 27 juli 2021 door dit hof bekrachtigd.

2.30
Bij vonnis van 5 november 2020 van de rechtbank Amsterdam is [X] wegens onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en betaling van een bedrag van € 62.327,96 aan schadevergoeding aan [appellant] .

2.31
Ten tijde van de mondelinge behandeling van deze zaak bij het hof op 30 september 2021 waren [X] noch [A] naar Nederland teruggekeerd. [appellant] heeft laten weten sinds het vertrek van [X] met [A] in oktober 2014 geen contact meer met [A] te hebben gehad.

3 Beoordeling

Procedure bij de rechtbank

3.1
[appellant] heeft gevorderd (voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad):

  1. voor recht te verklaren dat de politie Amsterdam onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld;
  2. veroordeling van de politie Amsterdam tot vergoeding van de door [appellant] als gevolg van dat onrechtmatig handelen voortgevloeide en nog voort te vloeien schade, op te maken bij staat;
  3. veroordeling van de politie Amsterdam in de kosten van deze procedure.

3.2
Aan zijn vorderingen heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat de politie Amsterdam op twee momenten onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld: eerst door het opstellen en verspreiden van het politierapport en vervolgens in oktober 2014 door te weinig opsporingshandelingen te verrichten nadat [X] met [A] met onbekende bestemming was vertrokken.

3.3
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten en nakosten veroordeeld. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. Het opstellen en verspreiden van het politierapport, dat niet objectief en onjuist was, is in strijd met de wettelijke plicht van de politie Amsterdam, dan wel met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betamelijk is, waarvoor in dit geval geen rechtvaardigingsgrond aanwezig is. Dat dit de uithuisplaatsing van [A] in oktober 2013 tot gevolg heeft gehad is echter niet komen vast te staan. Evenmin is gebleken dat het rapport ten grondslag lag aan het voornemen van Jeugdzorg in oktober 2014 om opnieuw de uithuisplaatsing van [A] te verzoeken noch aan het vertrek van [X] met [A] . De stelling van [appellant] dat de politie Amsterdam in oktober 2014 onrechtmatig heeft gehandeld kan niet worden gevolgd, net zo min als de stelling dat het vertrek van [X] met [A] naar [plaats] door de politie Amsterdam had kunnen worden voorkomen.

De procedure in hoger beroep

3.4
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met vier grieven op. De grieven zien op de door [appellant] gestelde schade (die niet alleen immaterieel van aard is, maar ook advocaatkosten en inkomensderving betreft), de beoordeling van het handelen/nalaten van de politie in oktober 2013 en oktober 2014 en het causaal verband tussen dat handelen/nalaten en de gestelde schade. De politie Amsterdam is in het voorwaardelijk ingestelde hoger beroep opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat het politierapport onrechtmatig was.

3.5
Hieronder zal blijken dat de voorwaarde waaronder het incidenteel hoger beroep is ingesteld (het slagen van een grief van [appellant] ) zal worden vervuld. Het hof ziet aanleiding de in incidenteel hoger beroep ingestelde grief eerst te behandelen.

Het opmaken en het verstrekken van het politierapport is onrechtmatig

3.6
Samengevat heeft de politie Amsterdam het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft haar oordeel dat het politierapport onrechtmatig is uitsluitend gebaseerd op het oordeel van de klachtencommissie van de politie Amsterdam. Dat oordeel houdt geen toets aan artikel 6:162 BW in en bindt de civiele rechter niet. De rechtbank had zelf moeten toetsen of het politierapport onrechtmatig was. De conclusies van het politierapport zijn hoofdzakelijk gebaseerd op objectieve gegevens uit de politiesystemen. Die gegevens zijn niet door [appellant] betwist. De conclusie van politie inspecteur X, dat [A] risico’s loopt als hij bij zijn vader is, is niet onbegrijpelijk. Politie inspecteur X had wel degelijk oog voor het feit dat de (fysieke) kindermishandeling nog niet kon worden vastgesteld en zij adviseerde vooralsnog tegen een uithuisplaatsing.

3.7
Of de rechtbank voldoende zelfstandig heeft onderzocht of het politierapport onrechtmatig is, kan in het midden blijven. Het hof toetst immers zelf aan artikel 6:162 BW.

3.8
Het hof acht het politierapport onrechtmatig jegens [appellant] . Het politierapport is vrijwel uitsluitend gebaseerd op informatie die [X] aan de politie heeft verstrekt. [appellant] is daarop niet gehoord, terwijl de door [X] verstrekte informatie ernstige beschuldigingen aan het adres van [appellant] behelsde. Het rapport is in zoverre eenzijdig.
Het politierapport is ook suggestief. Zo staat daarin als feit vermeld (zie hierboven rov. 2.9) dat [appellant] [X] heeft mishandeld, dat [appellant] onvoorzichtig naar [X] toe handelde wanneer zij [A] vasthield en dat [X] is gescheiden van [appellant] omdat zij voor [A] een veilige omgeving wilde. Het is onzorgvuldig deze informatie als vaststaande feiten te rapporteren en niet duidelijk te maken dat dit alles enkel door [X] verstrekte informatie betrof. Te meer in dit verband is het onzorgvuldig dat [appellant] niet is gehoord. Verder is het verslag van het contact met de forensische arts van de GGD suggestief. De lezer krijgt de indruk dat deze arts ‘het vermoeden van kindermishandeling’ onderschrijft. In werkelijkheid lag dat, minst genomen, veel genuanceerder. Deze arts had [A] immers niet had gezien en enkel telefonisch aan politie inspecteur X laten weten dat het door haar genoemde letsel mogelijk voort zou kunnen vloeien uit kindermishandeling (zie hierboven rov. 2.12).
Waar het rapport nagenoeg geheel leunt op door [X] geuite beschuldigingen aan het adres van [appellant] is ten slotte opvallend dat niet is vermeld dat naar aanleiding van een aangifte van [X] de officier van justitie in 2012 een sepotbeslissing had genomen. Desgevraagd kon de politie Amsterdam op de zitting van het hof geen verklaring geven voor het niet opnemen van deze informatie.

3.9
Dat de politiesystemen vele mutaties van meldingen van voornamelijk [X] bevatten, doet aan het voorgaande niet af. Het politierapport bevat immers niet slechts een weergave van die mutaties. Integendeel, afgezien van de hiervoor genoemde onzorgvuldigheden, bevat het rapport conclusies zoals dat [appellant] in staat is om gewelddadig te worden en fysiek letsel toe te brengen, dat hij zijn agressie niet onder controle heeft als hij wordt tegengesproken en dat hij problemen heeft met zijn agressieregulatie. Die conclusies waren niet gegrond op deugdelijke objectieve informatie en hadden niet getrokken mogen worden, althans niet op de wijze waarop dat in dit rapport werd gedaan. Dat klemt temeer omdat van rapportage afkomstig van de politie vergaande autoriteit uitgaat. Bovendien vereist de positie van de politie in het algemeen neutraliteit en onpartijdigheid. Neutraliteit en onpartijdigheid zijn echter in het politierapport ver te zoeken, wat ook wordt bevestigd door de voorafgaand aan het rapport verstuurde e-mail aan [X] door de contactpersoon bij de politie Amsterdam (zie hierboven rov. 2.8). De autoriteit en positie van de politie zijn extra redenen om bij het verstrekken van informatie als hier aan de orde zorgvuldig te werk te gaan. De politie Amsterdam heeft dat met het opmaken en het verstrekken van het politierapport niet gedaan. Met de belangen van [appellant] is in het geheel geen rekening gehouden, althans het politierapport bevat niets wat op het tegendeel zou kunnen duiden.

3.10
Evenals de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat het rapport in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betamelijk is en dat een rechtvaardigingsgrond daarvoor ontbreekt. Het verweer van de politie Amsterdam slaagt niet en de door [appellant] gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar.

De door [appellant] gestelde schade

3.11
Met zijn eerste grief heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen de overweging van de rechtbank dat de door [appellant] gestelde schade bestaat uit het tussen hem en [A] vanaf oktober 2013 verhinderde contact. Volgens [appellant] is zijn schade primair emotioneel van aard. Hij heeft [A] tijdens de uithuisplaatsing niet kunnen zien en sinds de ontvoering vanaf 15 oktober 2014 ook niet meer. Hij werd door het politierapport neergezet als mishandelaar, wat uitermate diffamerend is. Daarnaast heeft hij ten gevolge van het politierapport advocaatkosten moeten maken, zowel voor de klachtprocedure bij de politie Amsterdam als voor de overige procedures. Bovendien was het daardoor een periode onmogelijk om te werken zodat ook inkomsten zijn misgelopen, aldus [appellant] .

3.12
De grief slaagt in zoverre dat [appellant] inderdaad naast immateriële schade ook de hiervoor genoemde materiële schade heeft gesteld. Of deze gestelde schade (dus de omvang ervan nog daargelaten) geheel of gedeeltelijk het gevolg is van het politierapport dan wel of de mogelijkheid dat (die) schade is geleden aannemelijk is, komt hierna aan de orde.

Mogelijkheid dat [appellant] door het onrechtmatige politierapport schade heeft geleden is aannemelijk

3.13
Met zijn tweede grief heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen het oordeel van de rechtbank dat het politierapport niet heeft geleid tot de uithuisplaatsing van [A] in oktober 2013. Volgens [appellant] is het duidelijk dat het politierapport heeft gezorgd voor een koersverandering bij Jeugdzorg ten opzichte van het rapport van juni 2013. Op dat rapport volgde immers de beschikking van 18 september 2013 waarbij de rechtbank bepaalde dat de zorgregeling moest worden nagekomen. Vrijwel direct na die beschikking is de politie Amsterdam in actie gekomen met de e-mail aan [X] van 27 september 2013 en het politierapport van 7 oktober 2013. Jeugdzorg heeft de conclusies in het politierapport overgenomen en ook de Raad heeft naar dat rapport verwezen. De beschuldigingen door [X] hadden tot september 2013 niet tot het door haar gewenste resultaat (beperking omgang [appellant] met [A] ) geleid. Dat veranderde door het politierapport, waarin [appellant] werd neergezet als mishandelaar van zijn zoontje. Dat kwam niet door de in dat rapport opgesomde mutaties. Die waren voor die tijd immers ook al bekend. Evenmin doet het er toe dat in het politierapport niet tot uithuisplaatsing werd geadviseerd. Het rapport noopte de rechter tot ingrijpen. Zonder dat rapport waren er alleen de beschuldigingen door [X] en die hadden niet tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing geleid, aldus [appellant] .

3.14
De politie Amsterdam heeft, samengevat, het volgende betoogd. In het politierapport is geconcludeerd dat er voldoende feiten en omstandigheden zijn voor een verdenking dat [appellant] zich mogelijk schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [A] . De Raad heeft zelfstandig onderzoek verricht en slechts in beperkte mate verwezen naar het politierapport. Het is de voortdurende conflictsituatie tussen [X] en [appellant] die uiteindelijk heeft geleid tot de beschermingsmaatregelen. De registratie in het politierapport van de vele meldingen die verband hielden met dat conflict is ook niet door [appellant] betwist. Het is aannemelijk dat Jeugdzorg dezelfde conclusie zou hebben getrokken op basis van een objectieve weergave van de geweld gerelateerde mutaties, waartoe de politie bevoegd was. Al lang vóór het uitbrengen van het politierapport waren gerechtelijke instanties en hulpverleningsinstanties bij de situatie tussen [appellant] en [X] betrokken. In het politierapport werd niet tot uithuisplaatsing geadviseerd. Uit niets blijkt dat de conclusies in het politierapport op het oordeel van de kinderrechter van invloed zijn geweest, aldus de politie Amsterdam.

3.15
Grief 2 van [appellant] slaagt. Dat licht het hof als volgt toe. De politie Amsterdam wijst terecht erop dat om te beginnen het voortdurende conflict tussen [X] en [appellant] heeft geleid tot betrokkenheid van Jeugdzorg en diverse rechterlijke beslissingen. En inderdaad vermeldt het rapport van Jeugdzorg van 24 juni 2013 naast belasting van [A] met de strijd tussen zijn ouders ‘een klein risico op kindermishandeling’. De situatie was toen echter kennelijk voor Jeugdzorg geen reden om tot beperking van de omgang tussen [appellant] en [A] of een kinderbeschermingsmaatregel te adviseren. Verder blijkt uit de beschikking van de rechtbank van 18 september 2013 dat de vele door [X] geuite beschuldigingen van kindermishandeling toen al bekend waren, maar geen reden waren om de zorgregeling te wijzigen. Integendeel, [X] werd op straffe van een dwangsom geboden die zorgregeling na te komen. Wel diende de Raad een onderzoek in te stellen. Daarop kondigde de contactpersoon bij de politie Amsterdam aan [X] het politierapport aan, waarin zou worden geconcludeerd dat onbegeleid contact tussen [appellant] en [A] niet wenselijk was. De conclusies in het vervolgens opgemaakte politierapport zijn een dag later onverkort door Jeugdzorg overgenomen. Dit betekende volgens Jeugdzorg ook dat ‘de basis van de vechtscheiding niet gelegen is in de strijd tussen de ouders, maar in de onveiligheid die ontstaat wanneer [A] bij zijn vader is’. De Raad heeft vervolgens direct onder het kopje ‘Reden spoedonderzoek kinderbeschermingsmaatregel’ het politierapport vermeld en ook dat daarin is opgenomen dat de politie een beeld ziet van een onveilige omgeving voor [A] bij [appellant] en dat [A] daarentegen wel bij [X] veilig is. Zelf concludeert de Raad dat niet kan worden vastgesteld wie van de ouders verantwoordelijk is voor het letsel bij [A] . Verder concludeert de Raad dat de emotionele veiligheid van [A] ernstig wordt bedreigd in beide opvoedsituaties en dat de Raad op dit moment de fysieke veiligheid bij beide ouders niet kan waarborgen. Hiernaar wordt uitdrukkelijk verwezen in de beschikkingen van de kinderrechter van oktober 2013 waarin de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing werden bevolen.

3.16
Deze gebeurtenissen wijzen op een verband tussen het politierapport en de daarop volgende uithuisplaatsing. In het bijzonder is opvallend dat tot en met 18 september 2013 een kinderbeschermingsmaatregel niet aan de orde was en enkele weken later wel. Wat nieuw was in die periode tussen 18 september 2013 en 10/21 oktober 2013 was het politierapport en dan met name de daarin opgenomen conclusies. Een verband wordt bovendien bevestigd door Jeugdzorg in een e-mail van 3 december 2013 aan [appellant] en [X] . Daarin schrijft de gezinsmanager (naar aanleiding van een reactie van [appellant] op het gezinsplan) dat zij een citaat van politie inspecteur X niet verwijdert, omdat dat ‘een wezenlijk onderdeel van de aanleiding tot uithuisplaatsing vormt’.

3.17
De mogelijkheid dat [appellant] door het politierapport schade heeft geleden in de vorm van een of meer van de door hem opgevoerde posten is zeer wel denkbaar. Dat [appellant] emotionele schade heeft geleden als gevolg van het missen van zijn zoon in de viereneenhalve maand (namelijk tussen 10 oktober 2013 en 21 februari 2014) waarin [A] uit huis was geplaatst is aannemelijk en is ook niet betwist door de politie Amsterdam. Of dergelijke schade voor vergoeding in aanmerking kan komen, behoeft in deze procedure niet te worden beantwoord. De door [appellant] gestelde immateriële schade verband houdende met het in zijn visie ‘neergezet zijn als mishandelaar van [A] ’ wat voor hem ‘diffamerend’ was, komt het hof ook aannemelijk voor en valt onder het bereik van artikel 6:106 onder b BW. Ook is de mogelijkheid van schade bestaande uit kosten gemoeid met rechtskundige bijstand om het politierapport van tafel te krijgen aannemelijk. Dit is voldoende voor toewijzing van de gevorderde veroordeling tot vergoeding van ten gevolge van het politierapport geleden schade, op te maken bij staat. Daarvoor is in dit stadium een onderzoek naar en beoordeling van deze en andere schadeposten niet nodig, hetgeen ook geldt voor vragen omtrent (meervoudige) causaliteit, toerekening van schade en eigen schuld.

Mogelijkheid van door het politierapport veroorzaakte schade die ontstond met het vertrek van [X] in oktober 2014 niet aannemelijk

3.18
Met zijn derde grief heeft [appellant] aangevoerd dat het politierapport de houding van [X] heeft verscherpt en hem heeft gedwongen om gegevens te verzamelen om de beschuldigingen te weerleggen. Volgens [appellant] heeft dat vervolgens ertoe geleid dat de verhouding tussen hem en [X] verder verslechterde en het noodzakelijk werd om een veiligheidsplan op te stellen. Deze onevenwichtige situatie leidde ertoe dat Jeugdzorg in oktober 2014 heeft verzocht [A] opnieuw uit huis te plaatsen. Het gevolg daarvan was dat [X] met [A] naar het buitenland is vertrokken. Dat was zonder het politierapport niet gebeurd, aldus [appellant] .

3.19
De politie Amsterdam heeft dit verband betwist. Zij heeft erop gewezen dat [A] per 21 februari 2014 weer thuis was geplaatst en dat blijkens de rapportage van Jeugdzorg de strijd tussen de ouders bleef voortduren. Na acht maanden was het [X] en [appellant] kennelijk nog steeds niet gelukt om deugdelijke zorgafspraken te maken en concludeerde Jeugdzorg dat het beter was voor [A] om in een pleeggezin te wonen. Na het verschijnen van het politierapport is de politie Amsterdam hierbij echter niet meer betrokken geweest. Het voornemen van Jeugdzorg om uithuisplaatsing te verzoeken was hoofdzakelijk gelegen in de aanhoudende en verharde strijd tussen de ouders. Ten slotte blijkt uit niets dat het politierapport voor [X] doorslaggevend was voor haar beslissing om [A] bij [appellant] weg te nemen, aldus de politie Amsterdam.

3.20
Het hof begrijpt deze derde grief van [appellant] aldus dat volgens hem het politierapport uiteindelijk ook heeft geleid tot het vertrek van [X] in oktober 2014 en dat daarom ook de schade verband houdend met dat vertrek moet worden vergoed door de politie Amsterdam. Deze grief slaagt niet. Vast staat dat [A] vanaf 21 februari 2014 weer thuis was geplaatst en afwisselend bij [X] en [appellant] verbleef. Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de kinderrechter op 23 oktober 2014 heeft Jeugdzorg benadrukt dat de ouders er niet in zijn geslaagd om een zorgregeling af te spreken die rust brengt voor [A] en dat Jeugdzorg daarom een machtiging tot uithuisplaatsing heeft verzocht. Er is geen aanwijzing dat daarbij voor Jeugdzorg ook nog het politierapport (dat dateerde van een jaar eerder) een rol speelde. Integendeel, in het aan dit verzoek ten grondslag gelegde rapport van 16 oktober 2014 heeft Jeugdzorg vermeld dat de klacht van [appellant] over het politierapport gegrond is verklaard en dat de politie Amsterdam op 23 september 2014 heeft laten weten dat het politierapport kan komen te vervallen in de rapportage van Jeugdzorg en niet meer relevant is (rov. 2.22). Dat het niet kunnen maken van zorgafspraken het gevolg was van een verder verslechterde relatie tussen de ouders en dat dat laatste weer het gevolg was van het politierapport is onvoldoende concreet door [appellant] toegelicht. Dat geldt ook voor het gestelde, nog weer verder verwijderde verband tussen het politierapport en het vertrek van [X] met [A] . De enkele perceptie van [appellant] op deze gebeurtenissen volstaat in dit verband niet. Het voorgaande leidt ook ertoe dat de mogelijkheid van door het politierapport veroorzaakte schade die ontstond met het vertrek van [X] in oktober 2014 niet aannemelijk is geworden.

Politieoptreden oktober 2014 niet onrechtmatig

3.21
Met zijn vierde grief heeft [appellant] aangevoerd dat de politie Amsterdam na de aangifte van vermissing en melding van onttrekking op 16 oktober 2014 heeft nagelaten enige activiteit te ondernemen gericht op opsporing van [X] en [A] , laat staan enige activiteit om de ontvoering van [A] naar het buitenland te voorkomen. Uit de e-mail van [X] van 19 oktober 2014 kan worden afgeleid dat zij toen nog in Nederland was, anders zou zij niet over een internationaal arrestatiebevel reppen. Achteraf bleek dat [X] sinds 24 oktober 2014 in [plaats] verblijft. De periode tussen 16 en 23 oktober 2014 was cruciaal. Toch heeft de politie pas op 23 oktober het kenteken van [X] aan de meldkamer in Driebergen doorgegeven en is er geen contact geweest met het openbaar ministerie dat eerst in de loop van 2015 actief werd. Aan de hand van de categorie indeling zoals geadviseerd door de Landelijke Werkgroep Vermiste Personen had de vermissing van [A] als urgent moeten worden beschouwd. Dat had moeten leiden tot daadwerkelijke actie, bijvoorbeeld in de vorm van een Amber-alert. Het nalaten van elke concrete en gerichte opsporingsactiviteit is volgens [appellant] onrechtmatig jegens hem.

3.22
De grief slaagt niet. [appellant] heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de politie Amsterdam op de dag dat bij haar de verdwijning van [X] en [A] werd gemeld, die melding heeft opgenomen in het politiesysteem BHV, haar collega’s in Friesland onderzoek bij de woning van de ouders van [X] heeft laten verrichten en aan die collega’s foto’s van [X] en [A] heeft verschaft en signaleringen heeft verzorgd (OVP, NSIS, Interpol; rov. 2.21). Ook is onbetwist dat de politie Amsterdam toen heeft getracht contact met [X] en met haar zus te verkrijgen, contact heeft gelegd met een vriendin van [X] en de wijkagenten van de woonbuurt van [X] en [appellant] heeft ingelicht. Op de melding van [appellant] op 20 oktober 2014 dat [X] op een vakantiepark in [plaats] zou zijn gezien, is meteen door twee agenten ter plekke onderzoek verricht. Het is dus duidelijk dat de politie Amsterdam vanaf de melding op 16 oktober 2014 wel degelijk activiteiten heeft ondernomen gericht op het vinden van [X] en [A] . In de ogen van [appellant] was dat onvoldoende, maar zijn stellingen zijn onvoldoende om het handelen van de politie Amsterdam als onrechtmatig aan te merken. Daarbij geldt dat de politie een zekere discretionaire bevoegdheid heeft ten aanzien van de vraag of en zo ja op welke wijze zij (opsporings)activiteiten verricht naar aanleiding van een melding van een vermissing. De politie Amsterdam heeft terecht aangevoerd dat niet iedere melding van een vermissing noopt tot het onmiddellijk overgaan tot het inzetten van alle mogelijke opsporingsmiddelen. Zij heeft verder betoogd dat zij vele meldingen van (vermoedelijke) onttrekking aan het ouderlijk gezag ontvangt, dat het in de meeste gevallen gaat om ouders die zich niet aan de afgesproken omgangsregeling houden, dat dat in dit geval ook zo was en dat er geen aanwijzingen waren dat [A] in gevaar was. [appellant] heeft dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Datzelfde geldt voor het standpunt van de politie Amsterdam dat het feit dat nog geen formele aangifte van onttrekking was gedaan niet in de weg stond aan de ondertussen wel ondernomen actie.

3.23
Wel kan aan [appellant] worden toegegeven dat vanaf de datum van ontvangst van de e-mail van [X] van 19 oktober 2014 een concrete aanwijzing ontstond dat [X] niet met [A] terug wilde keren en/of naar het buitenland was vertrokken. De politie Amsterdam heeft aangevoerd dat alleen nog maar vast stond dat [X] gedurende enkele dagen niet had voldaan aan afspraken uit de omgangsregeling en dat dat nog onvoldoende was voor een effectief strafrechtelijk optreden. Daar kan op zichzelf anders over worden gedacht, gelet op de hiervoor genoemde e-mail van [X] , maar dat rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat de handelwijze van de politie in oktober 2014 onrechtmatig was. [appellant] heeft onvoldoende concreet toegelicht waarom dat toch wel zo is. Waar hij heeft aangevoerd dat de politie Amsterdam op grond van het rapport van de Landelijke Werkgroep Vermiste Personen (2015) direct een aangifte had moeten opnemen en met het openbaar ministerie een strafrechtelijk onderzoek had moeten initiëren, heeft de politie Amsterdam dit gemotiveerd betwist. Zij heeft erop gewezen dat dit geval niet onder de reikwijdte van het rapport viel, omdat het ging om een onttrekking aan het ouderlijk gezag en verder dat het rapport slechts aanbevelingen en geen bindende voorschriften bevat. Toen na enkele weken [X] en [A] nog steeds niet waren teruggekeerd, heeft de politie Amsterdam op 20 november 2014 in overleg met de officier van justitie nadere opsporingshandelingen ingezet, waaronder het natrekken van de IP-adres van [X] en een onderzoek naar haar bankgegevens. Op 5 januari 2015 is de zaak overgedragen aan een gespecialiseerd team. In september 2015 werd duidelijk dat [X] met [A] in [plaats] verblijft. Dat achteraf duidelijk is geworden dat [X] daar sinds 24 oktober 2014 verblijft en dat de acht daaraan voorafgaande dagen dus cruciaal waren, zoals [appellant] stelt, rechtvaardigt op zichzelf niet (achteraf) de conclusie dat de politie Amsterdam op onrechtmatige wijze te weinig in die acht dagen heeft ondernomen.

In dit stadium geen bewijslevering

3.24
Het bewijsaanbod van [appellant] is deels onvoldoende specifiek en heeft deels betrekking op stellingen die, indien bewezen, niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Het bewijsaanbod van de politie is algemeen geformuleerd. Aan de bewijsaanbiedingen van partijen gaat het hof dan ook voorbij.

Slotsom

3.25
De slotsom is dat het hoger beroep van [appellant] voor een deel succes heeft en het hoger beroep van de politie Amsterdam niet. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen. Het slagen van de eerste twee grieven van [appellant] en de omvang en impact daarvan zijn voor het hof aanleiding om de politie Amsterdam als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van beide instanties. In het incidenteel hoger beroep volgt geen kostenveroordeling, omdat de daarin aangedragen grief weliswaar tegen een beslissing van de rechtbank is gericht, maar geen ander dictum beoogt. De inhoud van die incidentele grief komt dus neer op een verweer, dat vanwege het slagen van een grief van [appellant] en de devolutieve werking van het hoger beroep hoe dan ook diende te worden behandeld.

4 Beslissing

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep

en doet opnieuw recht als volgt:

  1. verklaart voor recht dat de politie Amsterdam onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld als hierboven overwogen onder 3.8 tot en met 3.10;
  2. veroordeelt de politie Amsterdam tot vergoeding aan [appellant] van de door hem ten gevolge van het hiervoor onder 1. bedoelde onrechtmatig handelen voortgevloeide en nog voort te vloeien schade, op te maken bij staat;
  3. veroordeelt de politie Amsterdam tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan de politie Amsterdam heeft voldaan, vermeerder met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
  4. veroordeelt de politie Amsterdam in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 389,01 aan verschotten en € 1.086,00 voor salaris en in principaal hoger beroep tot op heden op € 432,89 aan verschotten en € 2.228,00 voor salaris;
  5. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
  6. wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. C.A.H.M. ten Dam, M.A. Wabeke en E.K. Veldhuijzen van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 november 2021.

Deel dit arrest