HR 5 september 1997, NJ 1998, 437
ECLI:NL:HR:1997:ZC2419
Wolfson Informatica BV wordt failliet verklaard. De curator ontvangt een betaling van de Ontvanger. Naderhand blijkt dat deze betaling niet aan Wolfson Informatica BV gedaan had moeten worden, maar aan De Wolfson Groep BV. Er was dan ook sprake van een onmiskenbare vergissing. De betaling was onverschuldigd.
De Hoge Raad bepaalde dat een curator die zich geconfronteerd ziet met een onmiskenbare vergissing, die vergissing direct ongedaan dient te maken.
Het volledige criterium van de Hoge Raad in r.o. 3.4 van de uitspraak luidt:
3.4 Wat betreft vorderingen uit hoofde van een ná de faillietverklaring zonder rechtsgrond aan de gefailleerde of aan de curator gedane betaling, dient onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds gevallen als dat van HR 14 december 1984, NJ 1985, 288 , waarin het ging om een aan de schuldenaar na diens faillietverklaring gedane betaling die — tengevolge van het met terugwerkende kracht tot een vóór de faillietverklaring gelegen tijdstip vervallen van de rechtsgrond — achteraf onverschuldigd bleek te zijn, en anderzijds gevallen als het onderhavige, waarin tussen de gefailleerde en degene die aan hem betaalde geen rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan die aanleiding tot de betaling gaf, en waarin de betaling slechts het gevolg is van een onmiskenbare vergissing, bij voorbeeld — zoals in het onderhavige geval — een vergissing ten aanzien van de persoon aan wie moest worden betaald.Wanneer de curator wordt geconfronteerd met een zodanige onmiskenbare vergissing, handelt hij in overeenstemming met hetgeen in het maatschappelijk verkeer als betamelijk wordt beschouwd indien hij meewerkt aan het ongedaan maken van die vergissing. Zijn bijzondere positie als door de rechtbank benoemde beheerder en vereffenaar van de failliete boedel, die zijn taak vervult onder toezicht van een rechter-commissaris in het kader van een van waarborgen voorziene wettelijke regeling en in dat kader met alle gerechtvaardigde belangen rekening behoort te houden, brengt immers mee dat erop moet kunnen worden vertrouwd dat hij derden niet het slachtoffer laat worden van toevallige, in de praktijk niet steeds te vermijden misslagen als de onderhavige.