Nodeloos grievend gedrag van advocaat bij kinderrechter

Hof van Discipline 6 november 2020

ECLI:NL:TAHVD:2020:226

Integrale tekst van de uitspraak

Inhoudsindicatie

Hof bekrachtigt beslissing raad, waarbij de advocaat van de wederpartij een waarschuwing is opgelegd wegens onnodig grievende uitlatingen over klager.

Uitspraak

BESLISSING

van 6 november 2020

in de zaak 200143

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 18 mei 2020 in de zaak met nummer 19-858/A/NH, op deze datum aan partijen toegezonden. De raad heeft klachtonderdeel a) deels gegrond verklaard, de klacht voor het overige ongegrond verklaard, aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd en verweerder veroordeeld in de proceskosten.

1.2 De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2020:115.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beroepschrift van verweerder is op 17 juni 2020 ter griffie van het hof ontvangen. Het hof heeft voorts kennis genomen van:

  • de stukken van de eerste aanleg;
  • de brief van verweerder van 27 augustus 2020 met als bijlage een USB-stick;
  • de brief van verweerder van 4 september 2020.

2.2 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 september 2020, waar de gemachtigde van klager, mr. J.P. Plasman, en verweerder zijn verschenen en hun standpunten hebben toegelicht.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder zich in zijn pleitnota van 13 augustus 2018 onnodig grievend en onjuist heeft uitgelaten;

(…)

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan, voor zover in hoger beroep nog van belang:

4.1 Verweerder is de advocaat van de ex-echtgenote van klager (hierna: de vrouw). Klager en de vrouw hebben samen een zoon. Er bestond onenigheid rondom de omgangsregeling van klager met de zoon en op 28 juli 2018 heeft een incident plaatsgevonden toen klager de zoon wilde ophalen bij de vrouw.

4.2 Na dit incident heeft klager de vrouw in kort geding gedagvaard en een (aangepaste) omgangsregeling met de zoon gevorderd waarbij de vrouw (alleen, zonder iemand anders daarbij) de zoon naar klager zou brengen en ook weer ophalen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.

4.3 Op 13 augustus 2018 heeft de zitting plaatsgevonden. Verweerder heeft tijdens de zitting het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota. Daarin staan, voor zover hier van belang, de navolgende passages:

“1. De man heeft ernstige gedragsproblemen. De man kan niet ophouden met zijn dwingelandij en hij is niet in staat zijn agressieve impulsen te beteugelen. (…)

  1. Kort nadat de man op 28 juli jl. met een massieve Mercedes Benz GLK SUV automaat (twee keer) op de vriend van de vrouw en op de moeder van de vrouw is ingereden (…) verdraait hij in de dagvaarding de feiten tot in het absurde, doet hij het voorkomen alsof de vrouw verantwoordelijk is voor zijn wandaden, begint hij dit verbijsterende kort geding en bericht hij aan het Jeugdteam dat juist de vrouw en haar vriend levensgevaarlijk zijn (…)
  2. De man liegt (…) En de man liegt (…) Dit past in het telkens terugkerende gedrag van de man om te sarren en te provoceren en om daarna de feiten om te draaien.
  3. De man zuigt uit zijn duim (…)
  4. Ook als de man slechts uit angst, paniek en door hem ervaren dreiging zou hebben gehandeld, is hij onmiskenbaar een gevaar voor zijn omgeving. (…)
  5. Hier, ten overstaan van de rechter, weet de man zich schijnheilig een uurtje te gedragen. Na afloop, zo weet de vrouw, begint het circus van voren af aan.
  6. Na het drama van 28 juli stemde de man ermee in pas op de plaats te maken (…) Het JeugdTeam schrijft 31 juli aan de Beschermtafel:

‘Vader geeft aan dat hij dit weekend niet alleen naar [de zoon] toe gaat (…)’

(…) Maar de man speelt een spelletje en verlangt toch doorgang van de omgang.

  1. Maar de man is [de zoon] 4 en 11 augustus gelukkig niet komen ophalen.
  2. (…) De man verhindert zoveel hij kan dat de hulpverleners en de autoriteiten die toezien op [de zoons] welzijn, snel en adequaat kunnen handelen.
  3. Het is stuitend dat de man eist dat de vrouw [de zoon] bij hem moet komen ophalen en brengen. De man wil de rechter gebruiken om af te dwingen dat de vrouw bij hem komt. (…) Intussen wil niemand uit de omgeving van de vrouw meer bij de overdracht van [de zoon] aanwezig zijn. Iedereen vreest de provocaties, de beledigingen, de beschuldigingen, de aanzegging van procedures en de belaging (…). De ouders van de man kunnen die rol naar is gebleken ook niet vervullen; ook zij zijn niet in staat de man in te dammen. De bemoeienis van professionals is nodig.”

5 BEOORDELING

Maatstaf

5.1 De raad heeft terecht als maatstaf gehanteerd dat als uitgangspunt geldt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.2 In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken, zeker als er belangen van kinderen in het spel zijn, dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren.

Overwegingen raad en gronden van het beroep

5.3 De raad heeft overwogen dat verweerder onnodig de stellingen van de vrouw zonder enige terughoudendheid tot de zijne heeft gemaakt en de stellingen als vaststaande feiten gepresenteerd. De stellingen zijn grievend en het was onnodig om zich zo ferm uit te drukken als verweerder heeft gedaan. De raad kan niet beoordelen of verweerder onjuiste stellingen heeft geponeerd, maar verweerder kon dat zelf ook niet vaststellen, omdat hij alleen de mening van de vrouw kende. Verweerder had de woorden van de vrouw over klagers gedrag en psyche anders moeten presenteren, aldus de raad.

5.4 Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat hij niet onnodig stellingen tot de zijne heeft gemaakt, maar de visie van zijn cliënte heeft verwoord. Weliswaar heeft hij niet expliciet gezegd dat het de mening van de vrouw was, maar hij heeft nadrukkelijk verwezen naar een in het geding overgelegd verslag van de vrouw. Ook gaf hij telkens met verwijzing naar producties aan waar het relaas van klager niet klopte. Verweerder meent voorts geen expliciet onderscheid te kunnen en hoeven maken tussen feiten en stellingen, nu het zijn taak is de rechter ervan te overtuigen dat de feiten liggen zoals de cliënt denkt. De raad is er ten onrechte aan voorbij gegaan dat verweerder niet alleen de mening van zijn cliënte weergaf, maar dat hij een veelheid aan bronnen en aan de rechter gepresenteerde bewijsstukken had. Verweerder meent dat hij de hem toekomende vrijheid om de belangen van zijn cliënte te behartigen niet heeft overschreden. Voor escalatie die al heeft plaatsgevonden kan hij niet waken en hij is niet gehouden te de-escaleren, zeker als de cliënte dat niet wenst. De belangen van zijn cliënte en het kind vergden de forse stellingname en de confronterende taal had een functie, aldus verweerder. Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat slechts een fractie van de proceskostenveroordeling op zijn plaats was geweest, nu slechts één van de meerdere klachtonderdelen door de raad gegrond is verklaard.

Overwegingen hof

5.5 Het hoger beroep van verweerder faalt. De advocaat vertolkt uiteraard het standpunt van zijn cliënt, maar is meer dan diens spreekbuis en dient zorgvuldig af te wegen welke bewoordingen al dan niet kunnen worden gebruikt. Aan verweerder kan worden toegegeven dat de verhoudingen tussen zijn cliënte en klager fors verstoord waren en dat sprake was van een zekere escalatie, maar ook dan blijft enige distantie in het overbrengen van het standpunt van de cliënte op zijn plaats, mede in het belang van de minderjarige zoon van partijen. Verweerder heeft evenwel geen enkele terughoudendheid betracht, geen onderscheid gemaakt tussen feiten en kwalificaties en onvoldoende aangegeven dat hij namens zijn cliënte sprak en niet zijn eigen standpunt vertolkte. Dat verweerder zijn betoog kon onderbouwen met diverse bewijsmiddelen doet daaraan niet af. Verweerder had de gebruikte kwalificaties niet nodig om het standpunt van zijn cliënte voor het voetlicht te brengen, zelfs niet waar dit volgens hem een forse stellingname en confronterende taal vergde. Het hof verwijst hiervoor ook naar zijn uitspraak van 10 januari 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:35, in het bijzonder overweging 5.7.

5.6 Het voorgaande brengt met zich mee dat het hof het oordeel van de raad onderschrijft en de beslissing van de raad zal bekrachtigen. Omdat verweerder de grens van het tuchtrechtelijk toelaatbare heeft overschreden acht ook het hof de maatregel van een waarschuwing op zijn plaats. Voor een matiging van de proceskostenveroordeling ziet het hof in de gegeven omstandigheden geen aanleiding.

5.7 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

b) € 750,- kosten van de Staat.

5.8 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag aan proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer van het hof.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

  • bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 18 mei 2020 in de zaak met nummer 19-858/A/NH;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Aldus gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. T.E. van der Spoel en P.J.G. van den Boom leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2020.

De beslissing is verzonden op 6 november 2020.

Deel dit arrest