HR 4 februari 2000, NJ 2000, 258
ECLI:NL:PHR:2000:AA4732
Casus
Kinheim geeft aan producent Pelders de opdracht om schroefelementen te maken. De schroefelementen blijken echter niet aan de verwachtingen van Kinheim te voldoen. Kinheim vordert schadevergoeding wegens wanprestatie.
De eisen voor schadevergoeding wegens wanprestatie volgen uit art. 6:74 BW:
Lid 1:
Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.
Lid 2:
Voor zover nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is, vindt lid 1 slechts toepassing met inachtneming van hetgeen is bepaald in de tweede paragraaf betreffende het verzuim van de schuldenaar.
Tenzij wanprestatie blijvend onmogelijk is, is verzuim nodig, en daarmee in veel gevallen een ingebrekestelling als bedoeld in art. 6:81 t/m 6:83 BW (zo ook hier; en in een andere bijdrage gaan we nader in op de eisen voor verzuim en ingebrekestelling).
Kinheim stuurt geen ingebrekestelling aan Pelders. Kinheim beroept zich er namelijk op dat nakoming blijvend onmogelijk zou zijn, vanwege een garantie die Pelders hem had gegeven bij het sluiten van de overeenkomst.
Pelders wijst echter op een brief die hij naderhand aan Kinheim heeft gestuurd. In die brief aan Kinheim bedingt Pelders voor zichzelf een uitzondering. In feite wijzigt Pelders met die brief de overeenkomst. Hij stelt daarbij dat Kinheim nooit op deze brief heeft gereageerd. Daaruit zou mogen worden afgeleid dat Kinheim (impliciet) heeft ingestemd met deze wijziging van de overeenkomst.
Als dat verweer van Pelders zou worden gehonoreerd, zou dat meebrengen dat hij de overeenkomst gewijzigd heeft; zodanig, dat de garantiebepaling komt te vervallen. Dat zou er in dit geval toe leiden dat de prestatie niet als blijvend onmogelijk kan worden aangemerkt. Met als gevolg dat Kinheim hem een ingebrekestelling had behoren te sturen. Zonder die ingebrekestelling is er geen verzuim (art. 6:81 BW). En zonder verzuim voldoet Kinheim niet aan de eis van art. 6:74 lid 2 BW, met als gevolg dat hij niet met succes een vordering tot schadevergoeding wegens wanprestatie zou kunnen instellen.
Rechtsvraag
Daarmee luidt de rechtsvraag in Kinheim/Pelders: kan de inhoud van een tussen twee partijen bestaande overeenkomst gewijzigd worden door een daartoe strekkende mededeling van de ene partij aan de wederpartij, waarbij je uit het uitblijven van een reactie van de wederpartij diens instemming mag afleiden?
Dat zou erop neerkomen dat de ene partij erop mocht vertrouwen dat hij het uitblijven van een reactie kon opvatten als een blijk van instemming.
De Hoge Raad
De Hoge Raad bepaalt in Kinheim/Pelders dat dat niet zonder meer mag. Het hangt namelijk af van
- de inhoud van de mededeling,
- de wijze waarop partijen verder aan hun contractuele relatie vorm hebben gegeven, en
- de overige omstandigheden van het geval,
- zoals de verdere inhoud van de brief waarin de mededeling werd gedaan,
- en de aanleiding voor het doen van de mededeling.
Het enkele ontbreken van een reactie van de wederpartij op de mededeling is onvoldoende grond om aan te nemen dat de overeenkomst tussen partijen gewijzigd is in overeenstemming met de inhoud van de mededeling.