Rechtbank Noord-Holland 16 november 2021
(zaak loopt nog)
De bestuursrechter van de Rechtbank Noord-Holland laat zich uit over een aangifteverbod. Een vader die aangifte probeert te doen tegen een jeugdzorgmedewerker wegens smaad, krijgt van politie en OM te horen dat nieuwe aangiftes niet meer in behandeling zullen worden genomen.
Dit lijkt in strijd met art. 163 en 165 Sv, en als zodanig aanvechtbaar in bezwaar en beroep. Art. 1:6 sub a Awb vormt geen beletsel, want het gaat niet om een beslissing over de vervolging van een op dat moment reeds bestaand strafbaar feit, maar over de vraag of politie en OM in hun recht staan om toekomstige aangiftes van nieuwe feiten tegen jeugdzorgmedewerkers voortaan aan de voordeur te weigeren.
Een toezichthouder van JBB en Veilig Thuis Brabant springt op de bres voor de eigen collega uit de jeugdzorg, gaat in zijn dubbelfunctie als officier van justitie zitten, en mengt zich uit eigen beweging en ongevraagd in de procedure.
De bestuursrechter behandelt de zaak versneld (art. 8:52 Awb), vertraagt de zaak daarna met een maand, verklaart vader daarna niet-ontvankelijk in zijn beroep, en doet de kwestie buiten zitting af.
Vader is op 22 december 2021 in verzet gekomen en heeft de betrokken rechter gewraakt. Zie voor een uitgebreid commentaar deze bijdrage op de blog van LLM Legal.
Integrale tekst van de uitspraak
Bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2021 tussen
[vader], eiser
en
de korpschef van politie, de politiechef van eenheid Noord-Holland, verweerder.
Inleiding
Bij brief van 19 mei 2021 heeft […], werkzaam bij het Openbaar Ministerie, aan eiser meegedeeld dat hij de politie zal adviseren om de aangifte van eiser van belediging van 17 april 2021 niet in behandeling te nemen en dat toekomstige aangiften die zien op hetzelfde feitencomplex niet in behandeling zullen worden genomen. De brief is geprint op briefpapier van de Politie en in de kop van de brief is vermeld ‘Eenheid Noord-Holland, District Noord-Holland-Noord, Basisteam Alkmaar’.
Eiser heeft bij beroepschrift van 20 september 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar tegen de brief van 19 mei 2021.
Overwegingen
- Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
- Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
- Eiser voert in zijn beroepschrift aan dat zowel verweerder als het Openbaar Ministerie het doet voorkomen alsof eiser een heroverweging van een eerder beleidssepot zou hebben gevraagd, terwijl eiser duidelijk een bezwaarschrift heeft ingediend. De mededeling in de brief dat toekomstige aangiften niet in behandeling zullen worden genomen is een besluit in de zin van artikel 1 :3 van de Awb. De politie en/of het Openbaar Ministerie is in gebreke om tijdig op dit bezwaarschrift te beslissen.
- Verweerder stelt zich op het standpunt dat een beslissing van een politiefunctionaris dat een aangifte niet wordt onderzocht, wordt aangemerkt als politiesepot. Een politiesepot valt onder de reikwijdte van artikel 1 :6, onder a, van de Awb. Daartegen kan geen bezwaar en beroep in de zin van de Awb worden ingesteld. Met de ratio van artikel 1 :6 van de Awb is zeer onverenigbaar dat in de zinsneden uit het politiesepot een besluit in de Awb wordt gelezen, waarbij dan het al dan niet opnemen en onderzoeken van aangiftes in de toekomst daarmee onder de bestuursrechter worden gebracht, terwijl de strafrechtelijke regelgeving in rechtsbescherming op dit punt voorziet. Nu het politiesepot een beslissing is die onderhevig is aan herbeoordeling door het Openbaar Ministerie en er bij verweerder geen bevoegdheid ligt op het bezwaar te beslissen wordt primair verzocht het beroepschrift door te zenden naar het Openbaar Ministerie, daar eiser niet verweerder maar het Openbaar Ministerie in rechte lijkt te betrekken.
- De rechtbank stelt vast dat het door eiser gemaakte bezwaar is gericht tegen het (nu en in de toekomst) niet in behandeling nemen van zijn aangiften. De vraag of deze beslissing afkomstig is van de politie of het Openbaar Ministerie laat de rechtbank in het midden. Dit geldt ook voor de vraag of het bezwaarschrift door de politie al dan niet terecht is doorgezonden naar het Openbaar Ministerie. Dit is voor de beslissing in deze zaak namelijk niet van belang. Daartoe wordt het volgende overwogen.
- Het door eiser gemaakte bezwaar is gericht tegen het niet in behandeling nemen van zijn aangiften. Ingevolge artikel 1 :6, aanhef en onder a, van de Awb zijn de hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van de Awb niet van toepassing op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Dat betekent dat tegen besluiten die de opsporing en vervolging van strafbare feiten betreffen geen bezwaar en beroep openstaat, en daarmee ook geen beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar tegen een dergelijk besluit. Nu eiser bezwaar heeft gemaakt tegen een beslissing betreffende de opsporing en vervolging van strafbare feiten, wordt het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard.
- Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2021.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 16 november 2021.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.