HR 11-12-1959, NJ 1960, 230
ECLI:NL:PHR:1959:AG2042
Kern
Art. 3:33 en 3:35 BW regelen de wilsvertrouwensleer. Art. 3:34 kan worden ingeroepen als weliswaar wil en vertrouwen met elkaar overeenstemden, maar die wil tot stand is gekomen onder de invloed van een geestelijke stoornis. Dan moet het voor de wederpartij wel kenbaar zijn dat die wil inderdaad tot stand is gekomen onder invloed van een geestelijke stoornis.
Van een man die zijn boerderij verkoopt tegen een marktconforme prijs, en daarbij steeds een nette en rationele indruk maakt, hoef je je als wederpartij in beginsel niet niettemin af te vragen of er onder de oppervlakte wellicht een geestelijke stoornis speelt, waardoor zijn wil mogelijkerwijs tot stand zou kunnen komen. Dat zou namelijk belemmerend werken voor het rechtsverkeer. Iemand met een geestelijke stoornis kan gebruik maken van de regeling van curatele en daar bescherming uit putten. Dat is voldoende. Meer bijzondere bescherming voor een geestelijk gestoorde zou remmend werken op het rechtsverkeer.
Het andere scenario is natuurlijk iemand die zijn boerderij verkoopt voor een veel te laag bedrag, of die dat doet voor een marktconform bedrag maar voortdurend over geesten praat, of een anderszins verwarde indruk maakt. In dat geval zou een beroep op art. 3:34 BW mogelijk te rechtvaardigen zijn, als de geestelijke stoornis op die manier kenbaar is voor de wederpartij, en die inderdaad redelijkerwijs kan begrijpen dat de rechtshandeling onder die invloed tot stand komt.
Art. 3:34 BW: 1. Heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien. 2. Een zodanig ontbreken van wil maakt een rechtshandeling vernietigbaar. Een eenzijdige rechtshandeling die niet tot een of meer bepaalde personen gericht was, wordt door het ontbreken van wil echter nietig.
Casus
Eelman verkoopt de boederij De Mars op Texel aan Hin voor f 50.000. Dit was destijds een marktconforme prijs. Als enige maanden later het transport plaatsvindt, weigert Eelman daaraan mee te werken, omdat hij ten tijde van de ondertekening van de koopakte aan schizofrenie leed, en tot de verkoop was overgegaan omdat hij verlost wilde worden van geesten die bezit van de boerderij zouden hebben genomen. Daarom ontbrak bij hem de overeenstemming van wil en verklaring (art. 3:33 BW). Hin vordert medewerking van Eelman op verbeurte van een dwangsom.
De door de rechtbank benoemde deskundige, een psychiater, rapporteert dat Eelman bij het tekenen van de koopakte inderdaad niet bij zijn volle verstand was. Hin voert daartegen aan dat om een geslaagd beroep te kunnen doen op het ontbreken van wilsovereenstemming, niet voldoende is dat één van de partijen onder invloed van een geestelijke stoornis handelt, maar dat bovendien de wederpartij heeft begrepen – of redelijkerwijs had moeten begrijpen – dat hij met een geestelijk gestoord persoon te maken had (het vereiste van ‘kenbaarheid’ dus).
Bij de rechtbank en het hof komt vast te staan dat Hin dat niet had behoeven te begrijpen. Hin wint daarom in eerste aanleg en in hoger beroep.. Vervolgens gaat Eelman in cassatie.
Hoge Raad
Ten tijde van dit arrest gold het oud BW dat geen vergelijkbare bepaling als in het huidige art. 3:34 BW kende. Tegenwoordig los je een casus op met art. 3:34 BW, zoals hierboven omschreven onder het kopje “Kern”. Hieronder volgt de redenering van de Hoge Raad van destijds. Die redenering gaat inhoudelijk in grote lijnen nog steeds op, maar is nu gecodificeerd in art. 3:34 BW.
De wetgever beschermt de geestelijk gestoorde door de mogelijkheid van ondercuratelestelling en de daaruit voortvloeiende handelingsonbekwaamheid. De rechtshandelingen van de onder curatele gestelde kunnen daarom worden aangetast (nietig of vernietigbaar).
De aantasting van een rechtshandeling op grond van handelingsonbekwaamheid verschilt echter van de aantasting op grond van het ontbreken van ‘toestemming’ (dat wil zeggen: het ontbreken van een met een uiterlijk gegeven toestemming corresponderende innerlijke wil), onder meer in zoverre, dat het voor een beroep op onbekwaamheid er niet toe doet of de wederpartij wist dat hij met een onbekwame te maken had, terwijl voor het beroep op gebrek aan met de uiterlijk gegeven toestemming corresponderende innerlijke wil moet worden verlangd, dat de wederpartij heeft begrepen of moeten begrijpen, dat de schijn, die door de uiterlijk gegeven toestemming werd opgeroepen, niet beantwoordde aan de werkelijkheid.
Dat verschil is verklaarbaar, want bij onbekwaamheid gaat het om het beschermen van de onbekwame, maar bij de ‘toestemming’ gaat het om de eisen van het rechtsverkeer. De eisen van het rechtsverkeer verlangen (zeker bij bijv. een koopovereenkomst) dat iemand, die afgaat op een bij hem opgewekte schijn, daarop terecht mag vertrouwen, en dat hij wordt beschermd tegen degene die die schijn opwekte.
Er is geen reden om een geestelijk gestoorde – naast de bescherming die hij kan krijgen door middel van curatele – nog een bijzondere bescherming in het rechtsverkeer te geven, door van deze algemene regel af te wijken in het voordeel van de geestelijk gestoorde; óók niet op grond van de overweging, dat je het de geestelijk gestoorde niet kan verwijten dat hij de schijn van een – in werkelijkheid niet aanwezige – toestemming heeft opgewekt, aangezien de toerekening van de gevolgen van de schijn aan hem, die deze opriep, in het burgerlijk recht niet gebaseerd is op een (veronderstelde) schuld.
In haar arrest heeft het hof volgens de Hoge Raad dus terecht beslist, dat voor het slagen van Eelmans beroep op ontbreken van ‘toestemming’ óók zal moeten worden aangetoond dat Hin wist of begreep, dat Eelman krankzinnig was. Het cassatieberoep wordt daarom verworpen.