De googelende rechter

HR 9 september 2011, NJ 2011, 409

ECLI:NL:HR:2011:BR1654

Casus

Libotte is als bewindvoerder aangewezen over het vermogen van X te Maastricht. Daarvoor heeft hij netjes rekening en verantwoording afgelegd over het jaar 2019. De kantonrechter geeft daaraan zijn goedkeuring, maar wel onder de voorwaarde dat de bewindvoerder (onder meer) een bedrag van € 70 voor een administratiesysteem “Smar FMS” aan de rechthebbende zal hebben terugbetaald.

Bewindvoerder Libotte komt van die beschikking in hoger beroep. Het Hof bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter, maar verwijst daarbij naar informatie op internet over het administratiesysteem.

De Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat een rechter (i.c. het Hof) die zijn beslissing laat steunen op feitelijke gegevens die hij zelf op internet heeft gevonden, zonder dat die deel uitmaken van het procesdossier, daarmee handelt in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor.

In feite is dat logisch: als de rechter deze informatie aan zijn beslissing ten grondslag legt, is dat bijna per definitie in het voordeel van de ene partij en in het nadeel van de wederpartij. Als hij dit uit eigen beweging doet, heeft de wederpartij daar niet tevoren kennis van kunnen nemen, of kunnen reageren. Dat is in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor van art. 19 Rv:

De rechter stelt partijen over en weer in de gelegenheid hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over elkaars standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht, een en ander tenzij uit de wet anders voortvloeit. Bij zijn beslissing baseert de rechter zijn oordeel, ten nadele van een der partijen, niet op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten.

Daar komt bij dat de rechter hoort te beslissen op basis van hetgeen partijen aan hun vordering ten grondslag hebben gelegd (het beginsel van de partijautonomie). Dat volgt uit de wettekst van art. 24 Rv:

De rechter onderzoekt en beslist de zaak op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten gronde hebben gelegd, tenzij uit de wet anders voortvloeit.

Met andere woorden, hij behoort zich tot het procesdossier te beperken. Dat volgt bovendien ook uit de eerste volzin van art. 149 lid 1 Rv:

Tenzij uit de wet anders voortvloeit, mag de rechter slechts die feiten of rechten aan zijn beslissing ten grondslag leggen, die in het geding aan hem ter kennis zijn gekomen of zijn gesteld en die overeenkomstig de voorschriften van deze afdeling zijn komen vast te staan. Feiten of rechten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist, moet de rechter als vaststaand beschouwen, behoudens zijn bevoegdheid bewijs te verlangen, zo vaak aanvaarding van de stellingen zou leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat.

Een uitzondering daarop doet zich nog voor, wanneer hij zich zou willen beroepen op feiten van algemene bekendheid. Dat is geregeld in art. 149 lid 2 Rv:

Feiten of omstandigheden van algemene bekendheid, alsmede algemene ervaringsregels mogen door de rechter aan zijn beslissing ten grondslag worden gelegd, ongeacht of zij zijn gesteld, en behoeven geen bewijs.

Van een feit van algemene bekendheid is echter al vrij snel geen sprake meer. Dit is beperkt tot algemeenheden zoals “overdag is het licht, ‘s nachts is het donker” en “de chemische formule van water is H2O”. Dat de chemische formule van Paracetamol bijvoorbeeld C8H9NO2 is, is geen feit van algemene bekendheid, ook al gaat het om een scheikundig gegeven dat onveranderlijk vaststaat.

Het beginsel van hoor en wederhoor kan bovendien worden afgeleid uit art. 6 EVRM (het fair trial-beginsel).

Deel dit arrest