HR 10 mei 1996, NJ 1996, 537
ECLI:NL:HR:1996:ZC2070
Wij beperken ons in deze bespreking van het arrest Coskun / Van Sommeren tot de centrale vraag: is het bewijsrecht van toepassing in kort geding?
Het antwoord is volgens de Hoge Raad nee. De reguliere bewijsregels zijn niet verplicht van toepassing. De eiser moet zijn stellingen voldoende aannemelijk maken. Het kort geding richt zich in de praktijk vaak op de waarschijnlijke uitkomst van een bodemprocedure. Er zal dus voldoende aannemelijk moet worden gemaakt dat de in de bodemzaak in te stellen vordering zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter is echter niet verplicht om in de kortgedingprocedure steeds tot een prognose te komen over de uitkomst van de bodemprocedure.
Wel geldt ook in kort geding, net zoals in een bodemprocedure, dat de rechter gebonden is aan de stellingen van partijen (artt. 24 en 25 Rv) en dat hij de feiten niet zelf mag aanvullen. Ook geldt uiteraard het beginsel van hoor en wederhoor (art. 19 Rv). Dergelijke fundamentele procesbeginselen blijven onverkort gelden, ook bij de voorzieningenrechter.
Bekijk hier ons overzicht van wat mag in kort geding, en wat niet.