Aanvaardbare termijn

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 29 april 2021

ECLI:NL:GHARL:2021:4138

Integrale tekst van de uitspraak

Inhoudsindicatie

Beoordeling ter zake van de mogelijkheid tot terugplaatsing van de kinderen bij moeder. Niet alles is in het werk gesteld is om binnen de aanvaardbare termijn tot een duidelijke conclusie te komen over de mate waarin de moeder in staat zal zijn om de kinderen in haar gezin te laten opgroeien. Ook een aanvullende eis formuleren maakt het voor de moeder bijzonder moeilijk, zo niet onmogelijk om binnen de aanvaardbare termijn te laten zien dat zij de juiste voorwaarden kan creëren om de kinderen veilig en verantwoord op te laten groeien. Niet is voldaan aan de maatstaf van artikel 6 EVRM zoals die volgt uit onder meer EHRM 6 oktober 2015, N.P. / Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66).

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.277.607

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, 492238)

beschikking van 29 april 2021

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Visscher te Amersfoort,

en

de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

Als overige belanghebbende is aangemerkt:

[de pleegouders] ,
wonende te [B] ,
verder te noemen: pleegouders.

1 Het verloop van het geding in hoger beroep


1.1
Voor het verloop van het geding tot 4 augustus 2020 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.

1.2
Het verdere verloop blijkt uit:

  • een rapport van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 26 februari 2021 (verder: het raadsrapport);
  • een brief van de raad van 2 maart 2021 met als bijlage een reactie van de moeder op het raadsrapport;
  • een e-mailbericht van pleegouders van 8 april 2021, met bijlagen;
  • een journaalbericht van mr. Visscher van 8 april 2021 met producties.

1.3
Op 9 april 2021 is de mondelinge behandeling voortgezet. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI is [C] verschenen. Pleegouders zijn verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [D] verschenen.

2 De feiten

Bij beschikking van 5 januari 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot 24 januari 2022. Verder is de machtiging tot uithuisplaatsing tot 24 juni 2021 verlengd en is de beslissing over de machtiging uithuisplaatsing voor de resterende periode van de ondertoezichtstelling aangehouden.

3 De motivering van de beslissing

3.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de beschikking van 4 augustus 2020, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.

3.2
In die beschikking heeft het hof de raad verzocht om een onderzoek te verrichten.

3.3
De raad heeft op 26 februari 2021 een rapport uitgebracht en geadviseerd om de machtiging uithuisplaatsing te bekrachtigen en dat de GI binnen negen maanden na uitspraak van het hof onderzoekt of de moeder (wanneer zij in de buurt van de kinderen is gaan wonen) in staat is om de zorg voor de kinderen weer (volledig) op zich te nemen en op basis van de uitkomsten van dit onderzoek de kinderen duidelijkheid te geven over hun toekomstperspectief.

3.4
De moeder kan zich niet vinden in het advies van de raad. Het raadsrapport is praktisch in alle opzichten positief. De raad onderkent dat de moeder een zeer positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat aan de eerdere drie gestelde voorwaarden in alle opzichten lijkt te zijn voldaan. Tekenend is het volgende citaat van de GI, opgenomen in de rapportage van de raad: ‘Wanneer er nu iets met pleegouders zou gebeuren waardoor zij niet voor de kinderen kunnen zorgen, dan zou de heer [C] zonder twijfel de kinderen bij moeder plaatsen..’ Ten tweede wordt in het raadsrapport enerzijds gesteld dat er geen zicht is op de opvoedvaardigheden van de moeder, maar anderzijds dat dit de moeder niet verweten kan worden. Moeder voert aan dat, mede dankzij haar vasthoudendheid er inmiddels sinds maart ook in [A] opvoedondersteuning ingezet wordt.. De eerste bevindingen zijn positief. Het is een belangrijke indicatie die in positieve zin bijdraagt aan de conclusie dat een thuisplaatsing wel degelijk gaat slagen. Ten derde wordt feitelijk als enig beletsel nog beschouwd het feit dat het netwerkpleeggezin in [B] woont en de moeder in [A] . Bij een woning in (de omgeving van) [B] zou volgens de raad een thuisplaatsing goed mogelijk zijn, omdat de kinderen dan in hun bekende omgeving kunnen blijven en naar school blijven gaan. Het wrange voor de moeder is, zo stelt zij, dat dit misschien een onmogelijke missie gaat worden. De woningmarkt zit volledig op slot, wachttijden zijn lang en urgenties niet mogelijk. De moeder spant zich in maar kan geen garanties geven. De vraag is of het enkele feit dat de moeder mogelijk geen woning kan vinden in of nabij [B] redengevend kan en mag zijn om uitsluitend om die reden het perspectief bij het netwerkpleeggezin te leggen. Dat gaat naar de opvatting van de moeder te ver. Die voorwaarde is niet eerder gesteld en is ook in strijd met de Ibrahim- uitspraak van het EHRM van 17 december 2019 (15379/16). Uit de rapportage van de raad volgt niet dat de kinderen een eventuele verhuizing niet aan zouden kunnen terwijl dat wel de gestelde voorwaarde was (het aankunnen van de breuk met pleegouders). Vorenstaande brengt de moeder tot de conclusie dat toewerken naar een thuisplaatsing mogelijk moet zijn. Een start op school in september zou daarbij een ijkpunt kunnen zijn. De moeder is de aangewezen persoon om de kinderen verder op te voeden. De kinderen kunnen zeer regelmatig contact blijven houden met pleegouders.

3.5
De GI kan zich vinden in het advies van de raad.

3.6
De pleegouders stellen dat er thans, in hun belang en dat van de kinderen, duidelijkheid moet komen. Het belang van de kinderen vergt dat zij bij pleegouders blijven.

3.7
Het hof overweegt als volgt. De periode waarvoor de machtiging is verleend is verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 24 februari 2020 tot 24 januari 2021 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.

3.8
In beginsel moeten de autoriteiten zich onthouden van inmenging in het familie- en gezinsleven, tenzij de beperking noodzakelijk is en deze beperking mag dan niet verder reiken dan strikt noodzakelijk. Een uithuisplaatsing grijpt diep in het familie- en gezinsleven in. Op grond van artikel 7 lid 1 IVRK dient een kind in beginsel verzorgd te worden door zijn ouder(s). Uit artikel 20 lid 3 IVRK vloeit voort dat kinderen die bij pleegouders verblijven recht hebben op duidelijkheid omtrent hun opvoedingsperspectief, continuïteit in de opvoedingssituatie en een ongestoorde hechting in het pleeggezin.

3.9
De moeder heeft de afgelopen drie jaar alle kansen die zij heeft gekregen maximaal benut. Haar situatie is mede door haar actieve opstelling en haar inspanningen in positieve zin veranderd. De moeder heeft sinds de uithuisplaatsing van de kinderen in maart 2018 geen problematische relatie meer gehad, heeft verschillende behandelingen met goed gevolg en tijdig afgerond, opleiding(en) afgerond en een woning in [A] toegewezen gekregen. Er is sprake van een intensieve omgang waarbij de kinderen om de week een weekend onbegeleid bij de moeder thuis in [A] doorbrengen en ook een deel van de schoolvakanties. De moeder heeft recent opvoedingsondersteuning in [A] geregeld. De opvoedingsondersteuning is in maart gestart en er hebben twee observatiemomenten plaatsgevonden. Tijdens de observatiemomenten zijn de volgende sterke kanten van de moeder naar voren gekomen; zij heeft de regie in handen en bepaalt wat niet en wel gebeurt, biedt structuur tijdens eetmomenten, geeft complimenten, onderneemt activiteiten die aansluiten bij de kinderen, heeft zicht op wat er gekeken wordt op internet en staat open om te kijken naar wat er gebeurt tussen haar en de kinderen en kan dit vertalen naar hoe zij dit wil in de perioden dat de kinderen bij haar zijn. Daarnaast zijn er ook aandachtspunten.

3.10
De kinderen wonen nu drie jaar in het netwerkpleeggezin. Het hof oordeelt dat niet alles in het werk gesteld is om binnen de aanvaardbare termijn tot een duidelijke conclusie te komen over de mate waarin de moeder in staat zal zijn om de kinderen in haar gezin te laten opgroeien. Daarmee is niet gezegd dat de betrokken instellingen forse steken hebben laten vallen, maar kan wel worden vastgesteld dat een aantal factoren, waaronder de vertraging die buiten de schuld van de moeder is opgetreden bij het vinden van passende woonruimte, de verschillen in de beoordelingskaders van [E] in 2018 en [F] in 2019 en de vertraging bij het opstellen van het rapport van de raad van 2021 (en de daaruit voortvloeiende aanvullende eis van verhuizing naar [B] ) het voor de moeder bijzonder moeilijk, zo niet onmogelijk heeft gemaakt om binnen de aanvaardbare termijn te laten zien dat zij de juiste voorwaarden kan creëren om de kinderen veilig en verantwoord op te laten groeien. Daarmee is niet voldaan aan de maatstaf van artikel 6 EVRM zoals die volgt uit onder meer EHRM 6 oktober 2015, N.P. / Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66).

3.11
De kinderen ontwikkelen zich goed. Zij doen het goed op school en het consultatiebureau heeft geen bijzonderheden geconstateerd. Zij verblijven ook regelmatig zonder begeleiding bij de moeder. Gelet hierop is terugplaatsing van de kinderen nog mogelijk en moet daar ook naartoe worden gewerkt. Opnieuw een belemmering opwerpen, zoals de raad dat feitelijk doet door als voorwaarde te stellen dat de moeder in (de omgeving van) [B] moet wonen alvorens tot terugplaatsing kan worden overgegaan en daaraan de conclusie verbinden dat indien het haar niet lukt om binnen een termijn van negen maanden dat te realiseren het toekomstperspectief van de kinderen bij pleegouders ligt, acht het hof onjuist. Wanneer telkens nieuwe voorwaarden worden gesteld/obstakels worden opgeworpen dan wordt steeds terugplaatsing van de kinderen afgehouden. Dat is niet in overeenstemming met het uitgangspunt van de wetgever dat een kind in beginsel verzorgd moet worden door zijn ouder(s) en ook niet met de positieve verplichting die op de staat rust om maatregelen te treffen het gezinsleven tussen ouders en hun kinderen te faciliteren en naar thuisplaatsing te werken. In de onderhavige zaak is naar het oordeel van het hof in de bestreden beschikking te snel geoordeeld dat het perspectief van de kinderen bij de pleegouders is. Het hof is van oordeel dat, hoewel de aanvaardbare termijn zoals die in de Richtlijnen Jeugdhulp en Jeugdbescherming is opgenomen reeds is verstreken, hier alsnog naar terugplaatsing toegewerkt moet worden. Jeugd-GGZ concludeert dat bij beide kinderen (vermoedelijk) sprake is van onverwerkt trauma en hechtingsproblematiek en dat zij als gevolg daarvan meer dan andere kinderen van hun leeftijd gebaat zijn bij duidelijkheid en structuur. Wanneer duidelijk zal zijn dat een traject van terugkeer naar de moeder wordt ingezet en dat zij op termijn weer bij de moeder wonen kan Jeugd-GGZ, die deze duidelijkheid als voorwaarde ziet voor behandeling, starten met een behandeling. Zoals hiervoor is overwogen is de opvoedingsondersteuning in [A] , de woonplaats van de moeder, reeds gestart.

3.12.
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing voor de periode tot en met 24 januari 2021 weliswaar nog aanwezig waren, maar dat door de hulpverlening te snel is geconcludeerd en geadviseerd dat het perspectief van de kinderen bij pleegouders ligt. Dat laatste is door de kinderrechter in haar oordeel overgenomen. Dat doet geen recht aan de belangen van zowel de moeder als aan die van de kinderen.

4 De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zijn de grieven weliswaar deels terecht voorgesteld, maar kunnen zij niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking, zodat deze zal worden bekrachtigd.

5 De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 24 januari 2020;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, M.L. van der Bel en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door G.J. Heuvelink als griffier, en is op 29 april 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Deel dit arrest