Net als de substantiëringsplicht, staat ook de bewijsaandraagplicht in art. 111 lid 3 Rv:
Het exploot van dagvaarding vermeldt de door gedaagde tegen de eis aangevoerde verweren en de gronden daarvoor. Verder vermeldt het exploot de bewijsmiddelen waarover eiser kan beschikken en de getuigen die hij kan doen horen ter staving van de aldus betwiste gronden van de eis.
Het gaat nu om de tweede volzin (vetgedrukt). Het gaat erom dat je in je dagvaarding alvast vooruitloopt op de bewijsmiddelen waarover je beschikt en de getuigen die je wilt gaan horen. Ook hier wordt de lat niet erg hoog gelegd, je hoeft niet in één keer alles op tafel te leggen. Als je maar volledig genoeg bent.
Uit de Memorie van Toelichting bij art. 111 lid 3 Rv:
Opgemerkt zij nog dat de eiser niet verplicht is tot een uitputtend overzicht van zijn mogelijkheden tot bewijslevering. Waar het om gaat is dat voldoende bewijsmiddelen worden genoemd om de gronden van de vordering te staven, zodat de rechter en de wederpartij daarmee rekening kunnen houden bij hun inbreng in de procedure.
Waar ligt dan precies de grens? Ook dat blijkt vrij duidelijk uit de Memorie van Toelichting:
“Maar als de gedaagde voorafgaand aan de procedure de feitelijke juistheid heeft betwist van bepaalde gronden van de eis, zal de eiser een bewijsstuk of getuige waarover hij beschikt ter staving van zijn stellingen, in beginsel niet onvermeld mogen laten. Doet hij dat wel en overvalt hij daarmee zijn wederpartij, dan kan de rechter besluiten geen acht te slaan op het bewijsmiddel of het voorbrengen van de getuige niet toe te staan als in strijd met een goede procesorde.”
Bekijk ook ons overzicht van de belangrijkste uitgangspunten van het bewijsrecht.