Stichting Pensioenvoldoen.nl kan massaclaim verliezen wegens commercieel belang

De afgelopen tijd is er het nodige te doen over een massaclaim over pensioenschade, die wordt aangekondigd door Stichting Pensioenvoldoen.nl.

Het gaat erom dat, door een fout in de pensioenwetgeving, pensioenfondsen niet hadden mogen indexeren in de periode van 2008 t/m 2021. Dit zou hebben uitgemond in een totale schade van € 80,5 miljard. Daarnaast zouden 3,6 miljoen pensioengerechtigden een claim van € 56,5 miljard hebben vanwege te weinig ontvangen pensioen over diezelfde periode. Verder zou de maandelijkse pensioenuitkering dienen te worden verhoogd omdat het pensioen ten onrechte niet zou zijn geïndexeerd.

Door in zee te gaan met deze stichting, zou er in totaal zo’n € 137 miljard aan schadevergoedingen moeten worden gevorderd van de Nederlandse staat. De advocaten die zich aan deze stichting verbonden hebben, zouden zich op 100% no-cure-no-pay basis laten betalen. Wie deelneemt aan de massaclaim, draagt 4,5% van zijn schadevergoeding aan de stichting af.

Waarschijnlijk heeft de massaclaim, puur inhoudelijk, een behoorlijk grote slagingskans. Het zou een goede gelegenheid zijn om hiermee jarenlang wanbeleid bloot te leggen, en dat zou, in theorie, stevige politieke consequenties kunnen hebben.

Toch kan de stichting de massaclaim verliezen. Niet op inhoud, maar omdat de deelnemers niet volledig en transparant worden geïnformeerd over de bestemming van de 4,5% die zij moeten afdragen. Die gaat namelijk naar een investeerder in Zwitserland, die een magnaat is in o.a. de farmaceutische industrie. Deze investeerder kan straks dus schatrijk worden van de schadevergoedingen die uit de Nederlandse staatskas worden betaald.

De manier waarop deze constructie in elkaar zit, is zeer gecompliceerd en is moeilijk op een begrijpelijke manier uit te leggen zonder essentiële onderdelen weg te laten. Maar kortweg komt het erop neer dat de 4,5% via Legis Capital BV in handen van Concordia Capital Netherlands BV komt. Van daaruit gaat het vervolgens weer naar een financiële holding, en uiteindelijk heeft een rijke investeerder daar profijt van.

Als bijv. 100.000 mensen straks 4,5% van een gemiddeld procesbelang van € 10.000 afdragen, dan bedraagt 4,5% daarvan € 45 miljoen euro. Daar gaan dan eerst nog de kosten voor de procedure af (waaronder de kosten van Peter Schouten, die echter nergens inzichtelijk worden gemaakt), en het restant vloeit dus naar Zwitserland.

Het gevolg is dat de rechter de stichting straks waarschijnlijk ‘niet-ontvankelijk’ zal verklaren als hij de massaclaim beoordeelt. De manier waarop dat in z’n werk gaat, heeft te maken met de wijze waarop art. 3:305a BW wordt toegepast (het wetsartikel waar massaclaims worden geregeld). Daar is namelijk geregeld dat een stichting een massaclaim voert, bij die claim geen commercieel belang mag hebben.

Dat verandert niet als straks het kort geding in de zaak van J. Bakker wordt gewonnen. In die zaak speelt art. 3:305a BW namelijk geen rol. Wordt die zaak gewonnen, dan blijft evengoed de kans net zo groot dat Pensioenvoldoen.nl de claim toch verliest wegens ‘commercieel belang’. Want het gaat niet om de juridische onderbouwing van de claim. Het gaat erom dat stichting Pensioenvoldoen.nl een commercieel belang bij de claim heeft. Uit art. 3:305a BW volgt dat de claim dan wordt afgewezen.

Daar komt nog bij dat de onafhankelijkheid van de bij de stichting betrokken advocaten, zoals Peter Schouten, onder druk kan komen te staan, zodat niet langer voldaan zal zijn aan de vereiste onafhankelijkheid in art. 10a lid 1 sub a van de Advocatenwet. Dat kan straks mogelijk zelfs een probleem voor deze advocaten opleveren bij de tuchtrechter. Binnen de Orde van Advocaten speelt wat dat betreft van alles waar ik in dit artikel ook uitvoerig op inga.

De stichting is over dit alles mijns inziens niet transparant, met als gevolg dat er valse verwachtingen worden gewekt bij de deelnemers die straks waarschijnlijk niet waar kunnen worden gemaakt.

Als dit inderdaad juist is, dan is straks het effect van deze massaclaim dat het overheidsbeleid alleen maar een extra ‘stempel van goedkeuring’ krijgt, in plaats van dat er iets door deze massaclaim zal veranderen. Met een beetje kwade wil kan het straks zelfs worden uitgelegd als een bevestiging dat de overheid het al die jaren juist goed gedaan heeft (ook al klopt dat inhoudelijk waarschijnlijk niet). Maar in elk geval levert het straks het beeld op dat het weinig zin heeft om tegen de overheid te procederen.

In dit artikel wil ik de belanghebbenden bij deze massaclaim behoeden voor een mogelijke teleurstelling, en wil ik ook de andere kant van het verhaal blootleggen. Niet om mensen te ontmoedigen om te procederen naar aanleiding van de fout in de pensioenwetgeving. Integendeel. Dat moet zeker gebeuren en is volgens mij ook zeker kansrijk.

Deze stichting Pensioenvoldoen.nl is daarvoor echter niet het juiste middel omdat Pensioenvoldoen.nl er een commercieel belang mee dient. Er zou een andere stichting of belangenvereniging mee aan de slag moeten. Het moet gaan om een collectief dat niet ‘achter de schermen’ eigenlijk een commercieel belang dient, maar die dit uitsluitend doet om rechtvaardigheid te behalen, zonder daarmee tevens een commercieel doel te dienen.

Naar wie gaat de 4,5%?

Puur inhoudelijk, vermoed ik dat de stichting wel eens gelijk zou kunnen hebben. Ik denk inderdaad dat veel pensioengerechtigden jarenlang ten onrechte zijn benadeeld, en ik acht de kans vrij groot dat zij een massaclaim tegen de overheid inderdaad zouden kunnen winnen, als die op een juridisch correcte wijze, en door de juiste betrokkenen, wordt ingesteld.

Veel potentieel geïnteresseerden laten zich echter toch wat sceptisch uit over waar die 4,5% eigenlijk naartoe gaat. Advocaat mr. Peter Schouten, die toezichthouder is van de Stichting Pensioenvoldoen.nl en die naar buiten toe regelmatig voor deze stichting het woord voert, is er op Twitter stellig over:

Er reageren op Twitter wel eens zwartgallige mensen die meteen veronderstellen dat ik die 4,5% krijg van die pensioenclaim en die dan ook meteen gaan rekenen over 137 miljard. Die mensen weten kennelijk niet dat een stichting die een massaclaim instelt geen winst mag maken.

Maar hoe juist is die bewering eigenlijk? Ik ben op zoek gegaan naar de feiten en ben daarvoor onder meer in het handelsregister van de Kamer van Koophandel gedoken, en heb de statuten van de stichting doorgenomen. Daarbij is mijn conclusie dat mr. Schouten niet volledig transparant is over de financiële belangen achter de stichting, en dat het er mijns inziens de schijn van heeft dat hij relevante informatie voor het publiek achterhoudt.

Op haar website vermeldt de stichting dat 4,5% van de ontvangen schadevergoedingen worden overgemaakt naar Legis Capital B.V. Volgens de stichting gaat het om een “onafhankelijke Nederlandse investeringsmaatschappij die zich volledig richt op het risicodragend financieren van complexe juridische procedures op basis van no-cure-no-pay.” Deze investeringsmaatschappij zou in theorie dus vele miljoen euro’s kunnen verdienen als deze massaclaim wordt gewonnen.

De statuten van Stichting Pensioenvoldoen.nl maken een dergelijke winstuitkering mogelijk. Art. 2 van de statuten vermeldt namelijk weliswaar eerst:

De Stichting en de aan de Stichting rechtstreeks of middellijk verbonden (rechts)personen hebben geen winstoogmerk bij de uitoefening van hun activiteiten, dat via de Stichting wordt gerealiseerd zoals bedeld in art. 3:305a Burgerlijk Wetboek.

Dat wordt dan meteen gevolgd door:

Onder winstoogmerk wordt niet verstaan de door de Stichting ontvangen of bedongen marktconforme vergoeding voor gemaakte kosten of geleverde diensten, met inbegrip van eventuele redelijke opslag ten behoeve van (toekomstige) collectieve belangenbehartiging en van kosten voor gebruik van eigen vermogen of vreemd vermogen.

Dat betekent dat het begrip “winstoogmerk” in de statuten wordt vernauwd. De stichting mag wel geld verdienen op het moment dat er bijv. marktconforme vergoedingen worden uitgekeerd. Ik neem aan dat het o.a. om de kosten gaat die mr. Schouten, en eventuele collega’s, aan de stichting zullen rekenen voor hun dienstverlening als advocaten. Mr. Schouten en zijn collega’s mogen dus een marktconform uurtarief rekenen aan de stichting. Het wordt nergens echt duidelijk over welke bedragen we dan concreet praten.

Bovendien mogen uit de opbrengst van de massaclaim ook “kosten voor gebruik van […] vreemd vermogen” worden vergoed. Verderop in deze analyse kom ik daar nog uitvoerig op terug.

Gaat de Stichting Pensioenvoldoen.nl straks eigenlijk wel ontvankelijk zijn?

De verwijzing naar art. 3:305a BW is belangrijk. Art. 3:305a BW gaat over het “collectieve actierecht”. Het collectieve actierecht bestaat sinds 1994 en maakt het in omstandigheden mogelijk om een massaclaim te starten. Daarvoor moet aan een aantal eisen voldaan zijn, die voornamelijk in art. 3:305a BW BW worden bepaald.

In art. 3:305a lid 3 aanhef en sub a wordt een van de eisen vermeld, waaraan voldaan moet zijn voor een succesvolle massaclaim. De wettekst luidt:

Een rechtspersoon als bedoeld in lid 1 is slechts ontvankelijk indien:

a. de bestuurders betrokken bij de oprichting van de rechtspersoon, en hun opvolgers, geen rechtstreeks of middellijk winstoogmerk hebben, dat via de rechtspersoon wordt gerealiseerd;

De bedoeling van deze wettelijke bepaling wordt duidelijk uit de literatuur (zie bijv. T.M.C. Arons, Misbruik van bevoegdheid in collectieve acties; Drie afgebakende modellen van collectieve geschilbeslechting, MvO 2020, p. 202-208 en E. Bauw & T.E. van der Linden, ‘Schone slaapsters’; Pleidooi voor een actievere rol van toezichthouders bij collectief schadeverhaal, NJB 2016/1652, p. 2310-2314).

Het gaat er namelijk om, om misbruik van het collectieve actierecht tegen te gaan. De bedoeling van het collectieve actierecht is om een groot aantal individuele belangen te bundelen, die dan in één civiele procedure beoordeeld kunnen worden. Het is met die belangen in strijd als degenen die zich die belangen bundelen, daar zelf financieel beter van zouden worden. Zie in dit verband prof. mr. A.W. Jongbloed, in: GS Vermogensrecht, art. 3:305a BW, aant. 27.1. Prof. Jongbloed beargumenteert dit als volgt:

In dat geval zou het extra procedures uitlokken, terwijl er juist geen aanzuigende werking zou moeten bestaan.

Het gaat er dus mede om, om aanzuigende werking van de massaclaim te voorkomen. Om die reden is in lid 3 aanhef en sub a van art. 3:305a BW bepaald dat de stichting alleen ontvankelijk zal zijn, indien “de bestuurders betrokken bij de oprichting van de rechtspersoon, en hun opvolgers, geen rechtstreeks of middellijk winstoogmerk hebben, dat via de rechtspersoon wordt gerealiseerd.”

Op zich mag een stichting wel winst maken. Het verschil met bijvoorbeeld een B.V. of een N.V. is alleen dat een stichting die winst niet mag uitkeren aan bijv. de aandeelhouders. Een stichting kent om die reden überhaupt geen aandeelhouders. Dat wil niet zeggen dat een stichting geen geld zou mogen verdienen. Prof. Jongbloed licht dit in GS Vermogensrecht, art. 3:305a BW, aant. 27.2 toe met:

Dat er geen winstoogmerk mag bestaan betekent niet dat er feitelijk wel ‘winst’ gemaakt kan worden. Het is niet ongebruikelijk om degenen die zich aansluiten om een bijdrage ter dekking van de kosten te vragen.

De totale kosten kunnen achteraf wel lager uitvallen dan aanvankelijk was begroot. Het verschil mag dan niet ten goede komen van de bestuurders, maar:

er dient gewaarborgd te zijn dat met een batig liquidatiesaldo op verantwoorde wijze wordt omgegaan, bijvoorbeeld door uitkering aan de deelnemers van een stichting of aan een instelling in de zin van artikel 6:33, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (algemeen nut beogende instellingen). Het is ook mogelijk dat het batig saldo het startkapitaal vormt voor een nieuwe procedure.

Anders gezegd: het verschil moet dan bijv. gaan naar een stichting met een ANBI-status (een goed doel dus eigenlijk), of het moet worden aangewend om een nieuwe massaclaim te financieren, of de deelnemers aan de stichting krijgen het verschil terug. Het gaat erom dat er geen commercieel belang mag bestaan.

In jurisprudentie van de Rechtbank Amsterdam wordt dit criterium wat nader uitgewerkt (Rb Amsterdam 26-09-2018; ECLI:NL:RBAMS:2018:6840, met name rov. 4.21 en 4.22). Het ging daar om een massaclaim van aandeelhouders in een N.V., die collectief schadevergoeding vorderden omdat hun aandelen fors in waarde waren verminderd nadat er informatie aan het licht kwam die wees op onregelmatigheden in de boekhouding van die N.V. De aandeelhouders hadden zich verenigd in de Vereniging van Effectenbezitters (VEB) en moesten, indien zij de claim zouden winnen, 9% van de opbrengst afstaan aan de VEB.

De N.V. stelde dat de VEB niet ontvankelijk zou zijn omdat niet aan het vereiste in art. 3:305a lid 3 aanhef en sub a BW zou zijn voldaan, aangezien de VEB een eigen commercieel belang zou hebben bij de procedure. De VEB voerde daar met succes verweer tegen, door erop te wijzen dat de VEB in eerdere, vergelijkbare wijze had opgetreden in procedures, en daarbij met succes de belangen van gedupeerde aandeelhouders had behartigd.

Heeft Stichting Pensioenvoldoen.nl een commercieel belang?

De vraag is hier dus: heeft Stichting Pensioenvoldoen.nl een commercieel belang bij die 4,5%?

Het antwoord daarop zou mijns inziens in beginsel ‘ja’ kunnen luiden. De akte van oprichting van de stichting dateert van 12 mei 2023, en drie dagen later is de stichting in het handelsregister ingeschreven. De oprichting van de stichting lijkt speciaal te zijn gebeurd met de bedoeling om deze specifieke massaclaim tegen de Staat aanhangig te maken. Dat blijkt bovendien uit de vermelding onder “Activiteiten” in het handelsregister:

SBI-code: 94997 – Overige belangenbehartiging
Op te treden tegen de Staat der Nederlanden overeenkomstig artikel 3:305a Burgerlijk Wetboek of artikel 7:907 Burgerlijk Wetboek inzake de juiste naleving van IORP I en/of IORP II, het optreden met het oog op het aangaan en de verbindendverklaring van een vaststellingovereenkomst of het instellen van (andere) rechtsvorderingen die strekken tot de bescherming van gelijksoortige belangen van een groep (rechts)personen die deelnemen of hebben deelgenomen aan een pensioenregeling, gepensioneerden, werknemers, werkgevers en andere (rechts)personen die benadeeld zijn of de belangen behartigen van zij die benadeeld zijn of vermoedelijk dreigen te worden bijvoorbeeld maar niet uitsluitend op het gebied van indexatieschade, als gevolg van een onjuiste implementatie van de Europese IORP richtlijn.

De stichting lijkt dus speciaal voor dit ene doeleind te zijn opgericht. Weliswaar bevat art. 2 van de statuten een verwijzing naar een eventuele “redelijke opslag ten behoeve van (toekomstige) collectieve belangenbehartiging”, maar een belangrijk verschil met de genoemde procedure van de VEB is dat de stichting nog nooit eerder een massaclaim heeft gevoerd, en bovendien beperkt de doelstelling van de stichting zich heel specifiek tot gepensioneerden, en een aantal aanverwante categorieën (rechts)personen, die benadeeld worden “als gevolg van een onjuiste implementatie van de Europese IORP-richtlijn”. De kans dat er in de toekomst een andere, nieuwe en vergelijkbare procedure zal komen die precies aan deze doelstelling in art. 2 van de statuten beantwoordt, lijkt mij verwaarloosbaar klein.

Verder wordt er in de statuten van de stichting, maar ook in de communicatie op de website, benadrukt dat de stichting de zgn. Claimcode 2019 toepast. Dat is een governancecode (zeg maar een set beleidsregels) voor stichtingen die tot doel hebben om massaclaims te voeren. Het gaat hier weliswaar zeker om een gezaghebbend document, maar het document heeft niet de status van wetgeving (noch in formele, noch in materiële zin). In rov. 4.18 van het VEB-arrest zegt de rechtbank dat “mede” acht moet worden geslagen op de vraag of de organisatie voldoet aan de principes uit de Claimcode. Uiteindelijk is het op zichzelf dus niet steeds doorslaggevend. Of de stichting overigens de Claimcode daadwerkelijk naleeft, kan ik op dit moment verder niet goed inschatten omdat ik daarover over onvoldoende informatie beschik. Uit de website wordt het niet echt duidelijk.

Wie zit er achter Legis Capital B.V.?

Op de website van stichting Pensioenvoldoen.nl wordt, zoals gezegd, verwezen naar Legis Capital B.V., een

onafhankelijke Nederlandse investeringsmaatschappij die zich volledig richt op het risicodragend financieren van complexe juridische procedures op basis van no-cure-no-pay.

Legis Capital B.V. lijkt, net zoals stichting Pensioenvoldoen.nl, specifiek te zijn opgericht voor deze ene massaclaim. Die conclusie trek ik vooral op grond van de datering van de akte van oprichting van deze B.V., namelijk op 30 maart 2023. Dat is dus heel snel na de oprichting van de stichting. Het handelsregister vermeldt onder het kopje “Activiteiten”:

SBI-code: 64924 – Wisselmakelaars en overige kredietverstrekking
Het financieren van juridische processen, het overnemen en uitwinnen van financiële claims, het verstrekken van financieringen.

Die formulering is weliswaar algemener dan die van de doelstelling van de stichting in art. 2 van de statuten, maar gelet op de datum is de kans naar mijn idee klein dat het met een ander doel zal zijn geweest. Dit wordt overigens wel min of meer weersproken op de website van de stichting, waar onder “Over stichting pensioenvoldoen” en dan onder het kopje “Over Legis Capital B.V.” wordt vermeld:

Legis Capital B.V. is een onafhankelijke Nederlandse investeringsmaatschappij die zich volledig richt op het risicodragend financieren van complexe juridische procedures op basis van no-cure-no-pay.

De website vermeldt iets verderop nog dat de stichting een overeenkomst heeft gesloten met Legis Capital B.V., en stelt bovendien zelf dat er wordt gewerkt in overeenstemming met de Claimcode 2019. Legis Capital B.V. is, volgens de website, gevestigd in Rotterdam in iets wat op het eerste gezicht een bedrijvenverzamelgebouw lijkt te zijn.

DISCLAIMER: in de tekst hieronder heb ik de naam van een betrokkene vervangen door Mr. X.

Als enig aandeelhouder van Legis Capital B.V. wordt een rechtspersoon vermeld die Concordia Capital Netherlands B.V. heet. Deze B.V. staat in het handelsregister ingeschreven op hetzelfde Rotterdamse adres als Legis Capital B.V. Als we kijken naar de datum van inschrijving van deze Concordia Capital Netherlands B.V., dan zien we een veel eerdere inschrijvingsdatum. De akte van oprichting dateert al van 4 april 2001, en de laatste keer dat de statuten zijn gewijzigd was op 8 juni 2007.

Het blijkt te gaan om een financiële holding. Een holding wordt soms ook wel een moedervennootschap genoemd. Het is de hoogste vennootschap in een groep van ondernemingen (een zgn. holdingconstructie). De holding is de eigenaar van een aantal B.V.’s die daar weer onder vallen, en waar alle bedrijfsrisico’s in onder worden gebracht. Op zich is dat in de zakelijke wereld, waar er commerciële belangen spelen, allemaal vrij gebruikelijk. Het maakt het mogelijk om risico’s te spreiden en het is bovendien makkelijker om losse onderdelen van een bedrijf over te dragen of te verkopen. Ook kan het fiscale voordelen meebrengen.

Als enig aandeelhouder van Concordia Capital Netherlands B.V. wordt een rechtspersoon uit Zwitserland vermeld, genaamd Mr. X Holdings AG. Deze Zwitserse rechtspersoon is, volgens de vermelding in het handelsregister, kort geleden de enig aandeelhouder geworden van Concordia Capital Netherlands B.V., en wel op 28 februari 2023. Deze datum valt enigszins op, omdat die redelijk dicht in de buurt ligt van de oprichtingsdatum van zowel stichting Pensioenvoldoen.nl als Legis Capital B.V. Het is op zich denkbaar dat Mr. X Holdings AG enig aandeelhouder is geworden van Concordia Capital Netherlands B.V. met het oog op de massaclaim van stichting Pensioenvoldoen.nl, maar of het inderdaad gerelateerd is, is een aanname waarvoor ik op dit moment geen bewijs heb. Wat verder opvalt is het zeer grote aantal “oude statutaire namen” waaronder deze Concordia Capital Netherlands B.V. al sinds 1 oktober 1993 bekend is geweest bij de Kamer van Koophandel.

Als bestuurder van Concordia Capital Netherlands B.V. wordt Mr. X Management B.V. vermeld. Deze B.V. staat geregistreerd op een ander Rotterdams adres waar eveneens meerdere bedrijven lijken te zijn gevestigd, onder andere in de farmaceutische sector. De enig bestuurder en aandeelhouder van Mr. X Management B.V. is Mr. X. Mr. X is een ondernemer en investeerder die CEO is van meerdere ondernemingen, o.a. in de farmaceutische sector. Blijkens zijn LinkedIn-profiel woont Mr. X in Zwitserland.

Via een vrij ingewikkelde constructie blijkt Mr. X dus uiteindelijk belang te hebben bij de 4,5% die stichting Pensioenvoldoen.nl inhoudt van de schadevergoedingen die aan de belanghebbenden bij de massaclaim zullen worden uitgekeerd, indien de claim wordt gewonnen. De constructie heb ik inzichtelijk gemaakt in het schema hieronder.

constructie Stichting Pensioenvoldoen.nl

Het financieel belang van Mr. X bij deze massaclaim wordt niet vermeld in de informatie die stichting Pensioenvoldoen.nl op haar website vermeld heeft staan. Daar wordt alleen melding gemaakt van Legis Capital B.V., dat wordt omschreven als “een onafhankelijke Nederlandse investeringsmaatschappij”. Naar de letter klopt het dat het een Nederlandse investeringsmaatschappij betreft, maar uiteindelijk lijkt een investeerder in Zwitserland, en een Zwitserse onderneming (waar, naar zich vanwege de naam [Mr. X] laat vermoeden, uiteindelijk diezelfde investeerder weer bij betrokken zal zijn) uiteindelijk financieel belang bij deze massaclaim te hebben.

Stichting Pensioenvoldoen.nl is straks mogelijk niet ontvankelijk wegens commercieel belang

Het is goed mogelijk dat aan deze constructie een logische verklaring aan ten grondslag ligt. Het kan zijn dat Mr. X, via een reeks van B.V.’s die uiteindelijk leiden naar Legis Capital B.V., vermogen aan stichting Pensioenvoldoen.nl beschikbaar heeft gesteld. Uit dat vermogen kan dan bijv. het salaris van advocaat Peter Schouten worden voldaan, en kunnen er andere kosten worden gedekt. Er lijkt voor Mr. X een groot financieel belang miljoen mee te zijn gemoeid als de claim wordt gewonnen. Het is mogelijk dat hij, op eigen risico, geld heeft geïnvesteerd in stichting Pensioenvoldoen.nl om alle kosten te kunnen dekken, en dat hij daar – in ruil voor dat financiële risico – een miljoenenbedrag mee verdient als de claim inderdaad wordt gewonnen.

Dat laatste zou dan mogelijk de vermelding verklaren, in art. 2 van de statuten van de stichting, dat de stichting een vergoeding mag betalen voor “kosten voor gebruik van eigen vermogen of vreemd vermogen”. Immers: een investeerder stelt een x-bedrag aan de stichting ter beschikking, en draagt daarbij het risico. Wint de stichting de claim, dan wordt de investeerder daar financieel (aanzienlijk) beter van.

Ik voorzie hier echter wel een mogelijk probleem met de ontvankelijkheidscriteria in art. 3:305a BW, en dan met name lid 3 aanhef sub a. Er mag namelijk geen commercieel belang bestaan bij de massaclaim. Dat blijkt uit de jurisprudentie die ik hierboven heb vermeld (Rechtbank Amsterdam 26-09-2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:6840, met name rov. 4.21 en 4.22). Het verbod op een commercieel belang is ook duidelijk terug te vinden in de memorie van toelichting bij art. 3:305a BW, waar m.b.t. het ontvankelijkheidsvereiste van ‘geen commercieel belang’ expliciet wordt vermeld:

Bij ad hoc organisaties en commerciële organisaties, veelal als stichting georganiseerd, kunnen de aangescherpte ontvankelijkheidseisen werken als filter. Dit om te voorkomen dat de collectieve (schadevergoedings-)actie een vrijplaats wordt voor commercieel ingestelde organisaties, die de belangen van de personen voor wie zij opkomen op de tweede plaats hebben staan.

Het is mijns inziens maar de vraag of de constructie die stichting Pensioenvoldoen.nl heeft opgezet met Legis Capital B.V. wat dat betreft de toets der kritiek gaat kunnen doorstaan. Ik acht het mogelijk dat de rechter de stichting straks niet ontvankelijk zou kunnen verklaren, omdat niet aan de eisen van art. 3:305a BW zal zijn voldaan. Het gaat immers om een constructie waar, aan het einde van de keten, een investeerder kennelijk een x-bedrag in de stichting heeft geïnvesteerd, waarmee hij uiteindelijk een miljoenenbedrag zou kunnen verdienen. Naar mijn idee zou het goed kunnen dat de rechter dit als een commercieel belang zal uitleggen, zeker aangezien de rechter naar de stichting zou kunnen kijken als een ‘ad hoc organisatie’, aangezien deze speciaal voor dit ene doeleind lijkt te zijn opgericht.

Het gevolg van dit alles zou kunnen zijn dat de stichting niet ontvankelijk zal worden verklaard omdat niet voldaan is aan het criterium in art. 3:305a lid 3 sub a BW. Naar mijn idee is hier al met al sprake van een “middellijk winstoogmerk”, en dat mag niet.

Informatie van stichting Pensioenvoldoen.nl over de bestuursstructuur lijkt onvolledig

Daar komt bij dat ik vermoed dat de rechter ook nog langs een andere weg tot de conclusie zou kunnen komen dat de stichting niet ontvankelijk is in haar massaclaim. Dat heeft te maken met het vereiste in art. 3:305a lid 2 aanhef en sub d, aanhef en sub ‘2’ BW. Daar schrijft de wetgever namelijk voor:

De belangen van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt, zijn voldoende gewaarborgd, wanneer de rechtspersoon als bedoeld in lid 1, voldoende representatief is, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vorderingen en beschikt over:

d. een algemeen toegankelijke internetpagina, waarop de volgende informatie beschikbaar is:

2. de bestuursstructuur van de rechtspersoon;

Hierover heb ik weinig literatuur kunnen vinden. De Groene Serie verwijst naar p. 20 en 21 van de memorie van toelichting. Daar moeten wij het doen met o.a. deze vermelding:

In de strengere eisen met betrekking tot de toegang tot de collectieve procedure ligt ook een belangrijke garantie besloten ter voorkoming van uitwassen. In het voorgestelde artikel 3:305a BW worden belangenorganisaties onder andere verplicht om een toezichthoudend orgaan in te stellen en een algemeen toegankelijke internetpagina in stand te houden die relevante informatie voor aangeslotenen bevat zoals het bestuursverslag, de statuten en de bestuursstructuur van de belangenorganisatie.

Ik zou mij kunnen indenken dat de rechter de summiere verwijzing op de website van de stichting naar Legis Capital B.V. als “een onafhankelijke Nederlandse investeringsmaatschappij” onvoldoende gaat vinden. Er blijkt een hele constructie achter te zitten, waarvan het er tenminste de schijn van heeft dat daar een commercieel belang mee gemoeid is. En dat mag nogmaals niet, omdat het in strijd is met art. 3:305a lid 3 aanhef en sub a BW. Op het moment dat je het publiek daar als stichting niet transparant over informeert, dan zou de rechter dat negatief kunnen beoordelen.

De rol van advocaat Peter Schouten

Via Twitter laat advocaat mr. Peter Schouten, die woordvoerder en toezichthouder is van de stichting Pensioenvoldoen.nl, zich regelmatig en in felle bewoordingen uit over deze massaclaim. Op het moment dat critici hem bevragen over de bestemming van de 4,5%, zet mr. Schouten de hakken in het zand en bedient hij zich van taalgebruik waarmee hij, naar mijn mening, soms op het grensvlak van regel 7 van de gedragsregels voor advocaten balanceert (het verbod op ongepaste uitlatingen).

Wat ik mr. Schouten namelijk zie doen, is dat hij zich merkbaar laat meeslepen door de soms felle en vijandige toonzetting van de gesprekken op Twitter. Hij haalt daarbij fel uit naar critici, die hij duidt als “zwamkous”, “vreemde snuiter”, of “wappie”. Zij hebben “geen empathisch vermogen”, of hij duidt hen als “haatzaaiers die zijn energie leegzuigen”. Sommige Twitteraars die aan Peter Schouten vragen stellen waarvan hij meent dat zij het antwoord ook elders zouden kunnen vinden, verspillen zijn kostbare tijd.

De tweets van mr. Schouten krijgen vooral een negatieve toonzetting op het moment dat Twitteraars hem over de bestemming van die 4,5% bevragen. Zo houdt een Twitteraar mr. Schouten voor:

Als 10k personen er gemiddeld 10k EUR aan over houden bent u de grote winnaar met 4.5 miljoen aan inkomsten. Laat staan als er 500k mensen inschrijven…

Mr. Schouten reageert dan achtereenvolgens met:

Ik ben de Vrzr v/d Raad van Toezicht. Daarvoor staat een vaste vergoeding. Maar uw denken is van het knullige calvinistische niveau waar Nederlanders prat op gaan. Ten eerste kost een zaak zoals deze veel meer dan het bedrag dat u noemt. Ten tweede: groot geld terug naar de burgers.

Gevolgd door o.a.:

Het is jammer dat u dit niet ziet, meneer […] en zo kruipt en knielt voor de overheid dat u negatief reageert als mensen eens doorbijten en grote risico’s nemen om misstanden aan te pakken. Waar komt die attitude vandaan?

Mr. Schouten is al met al niet alleen niet transparant over de financiën in zijn gesprekken op Twitter, maar bovendien reageert hij fel, en soms ronduit vijandig, op het moment dat zijn gesprekspartners daarover hun bedenkingen naar voren brengen.

Voor wat betreft de financiering van mr. Schouten, is zijn stelling dat hij geen aanspraak maakt op de 4,5% die via Legis Capital B.V. uiteindelijk bij Mr. X terechtkomt, waarschijnlijk wel juist. Ik heb althans geen eerste begin van bewijs gezien voor de evt. aanname dat mr. Schouten hier andere afspraken over zou kunnen hebben gemaakt. Mr. Schouten stelt op Twitter dat hem als voorzitter van de raad van toezicht een vaste vergoeding toekomt.

Daarnaast zal hij een uurtarief doorberekenen aan de stichting. Hij zal waarschijnlijk niet op basis van no-cure-no-pay werken omdat dat, uitzonderingen daargelaten, in beginsel verboden is in art. 7.7 van de Voda (Verordening op de advocatuur).

Hiermee is evenwel niet gezegd dat er dus geen commercieel belang aan de rol van Peter Schouten bij deze massaclaim ten grondslag ligt. Uiteindelijk, en via een ingewikkelde constructie, lijkt een Zwitserse investeerder financieel bij de massaclaim te zijn gebaat. Hoe meer uren mr. Schouten investeert, hoe meer hij niet alleen zelf betaald krijgt, maar hoe groter de kans dat de investeerder die aan het einde van de keten zit, er financieel aanzienlijk beter van wordt. Het is daarbij de vraag in hoeverre deze investeerder achter de schermen niet, zogezegd, ‘de zweep erover legt’ bij mr. Schouten, en mogelijk zelfs ook inhoudelijk sturend te werk gaat. De onafhankelijkheid van mr. Schouten (een van de vijf kernwaarden voor een goed advocaat in art. 10a lid 1 aanhef en sub a t/m e van de Advocatenwet) kan daardoor onder druk komen te staan.

De (mogelijke) rol van de deken van de Orde van Advocaten Zeeland-West-Brabant

Mocht hij, voor wat betreft een no-cure-no-pay-afspraak met de stichting, onder een van de uitzonderingen vallen en toch een resultaatgerelateerd honorarium van de stichting bedingen, dan zal dat in elk geval overlegd zijn met de deken aangezien art. 7.13 Voda dat voorschrijft. In dat geval zal de deken van de Orde van Advocaten Zeeland-West-Brabant op de hoogte zijn.

Het is nadrukkelijk een aanname, maar ik zou niet meteen verbaasd opkijken als e.e.a. inderdaad in overleg met de deken kan zijn gegaan. Ook in het scenario waarin er niet specifiek contact is geweest tussen de deken en mr. Schouten over het thema ‘no-cure-no-pay’, constateer ik dat de deken mr. Schouten mijns inziens te hulp is geschoten in een andere casus die op dit moment aan de hand is, naast de kwestie rondom stichting Pensioenvoldoen.nl.

Het volgende is er namelijk aan de hand. Ik heb mr. Schouten afgelopen 22 mei voor de deken gedaagd in een geheel andere casus. Het gaat om de casus van Asha Hassan, een 16-jarig meisje dat in de nacht van 28 op 29 april 2022 een einde aan haar leven heeft gemaakt in een gesloten jeugdzorginstelling van Jeugdformaat in Den Haag. Het AD wijdde op 11 mei 2022 een artikel aanhaar casus

Ik was echter op 5 mei 2022 al inhoudelijk op de hoogte, omdat haar casus mij in geuren en kleuren werd verteld door haar casusregisseur van het Delftse sociaal wijkteam Delft Support die het gezin van Asha Hassan begeleidde. Kort gezegd komt het erop neer dat het Delft Support en Jeugdformaat in onderling overleg de schuld voor het overlijden van Asha Hassan bij de moeder hebben gelegd, en haar het delict ‘dood door schuld’ in de schoenen wilden schuiven, enkel om zich aan hun eigen aansprakelijkheid te onttrekken. Haar casusregisseur noemde het ‘indekgedrag’ en stelde bovendien dat ook de verantwoordelijke wethouder erbij betrokken zou zijn.

Om het naar buiten toe ‘echt’ te laten lijken, hebben de betrokken jeugdhulpverleningsinstanties bovendien aangestuurd op de uithuisplaatsing van alle overige minderjarige kinderen uit het gezin. Het gaat, voor de goede orde, om ouders die de Nederlandse taal gebrekkig machtig zijn en daardoor hulpbehoevend zijn in het contact met instanties.

De stemming bij de casusregisseur sloeg echter drastisch om. Lang verhaal kort, werden mijn gezin ik door haar, en door een aantal personen uit haar omgeving, onder zware druk gezet en zelfs bedreigd. Ik zou niets meer mogen zeggen over de casus van Asha Hassan, en ik zou bovendien moeten breken met Marie Carine Kruizinga als haar gemachtigde. Haar casus, waarin ik haar als jurist bijsta, vertoont veel parallellen met die van Asha Hassan, omdat haar dochtertje Kiemtie in vergelijkbare omstandigheden om het leven is gekomen, eveneens in een gesloten jeugdzorginstelling in Den Haag (zie ook de uitgebreide toelichting onderaan dit stuk).

Op 23 november heb ik alsnog aan de bel getrokken, bij alle gemeenteraadsleden van de gemeenten Delft en Den Haag, over de casus van Asha Hassan en de rol van haar casusregisseur. Dat heb ik gedaan met deze klokkenluidersbrief. Een aantal passages heb ik daarin zwartgelakt uit respect voor de privacy van het gezin. Er werd amper tot niet inhoudelijk gereageerd, maar vanuit de gemeente Delft kreeg ik namens alle fractievoorzitters bericht van de griffier van de gemeenteraad, die mij doorverwees naar het Huis voor Klokkenluiders. Het Huis voor Klokkenluiders liet weten helaas niets voor mij te kunnen betekenen (daarover kan overigens getwijfeld worden; zie deze recente publicatie).

Er gebeurde een tijdlang niets, tot Marie Carine op 4 mei jl. opnieuw werd benaderd door de casusregisseur met een aantal intimiderende berichten. Daarin liet de casusregisseur onder meer weten:

Maar goed Peter Schouten, de bekende topadvocaat, zit nu op de zaak van de dood van het Somalische meisje. Hij gaat mij ook helpen om Tom aangepakt te krijgen.

Net daarvoor, namelijk op 31 maart, was in De Telegraaf een artikel verschenen over een klokkenluidersbrief, die Peter Schouten als de advocaat van de nabestaanden van Asha Hassan in handen zou hebben gekregen. Opmerkelijk genoeg, herkende ik mijn eigen schrijfstijl helemaal niet terug in de citaten in het Telegraaf-artikel. Voor zover ik weet, lijken De Telegraaf, en Peter Schouten, zich (mogelijk) te baseren op een andere klokkenluider die naar voren zou zijn getreden. Dat, terwijl ik op 23 november 2022 de klok al had geluid over precies dezelfde misstanden.

Wat ik vermoed, is dat Peter Schouten deze klokkenluidersbrief in samenspraak met zijn cliënt, de casusregisseur van Delft Support, kan hebben ‘verzonnen’ zodat hij zowel de casusregisseur als de nabestaanden van Asha Hassan zou kunnen bijstaan. Maar zelfs al zou dat niet het geval blijken te zijn, dan dient Peter Schouten als advocaat mijns inziens nog steeds twee tegenstrijdige belangen. Het is immers als gevolg van de bedreigingen van zijn ene cliënt, de casusregisseur, dat zijn andere cliënt, de nabestaanden van Asha Hassan, meer schade heeft opgelopen. Als ik en mijn gezin niet waren bedreigd, dan zou ik veel eerder met alle feiten over Delft Support en Jeugdformaat naar voren zijn gekomen. Peter Schouten weet dat maar al te goed, en het kan hem mijns inziens tuchtrechtelijk aangerekend worden dat hij op deze manier twee tegenstrijdige belangen probeert te dienen.

Ik heb daarom afgelopen 22 mei een klacht ingediend tegen Peter Schouten bij de deken van de Orde van Advocaten Zeeland-West-Brabant. Op 31 mei, dus nog maar kort geleden, liet de deken mij via een beleidsmedewerker een e-mail sturen. In die e-mail wekt de deken de schijn dat hij mijn klaagschrift niet goed zou begrijpen. Ik ervaar het op mijn beurt echter zo, dat de deken probeert om mij te ontmoedigen om de klachtprocedure tegen Peter Schouten door te zetten.

In zijn e-mail aan mij, wendt de deken het zo, alsof ik mij ‘miskend’ zou voelen omdat Peter Schouten mij nergens noemt als klokkenluider. Ook stelt hij dat ik ‘geen persoonlijk belang’ zou hebben bij een aantal klachtonderdelen. Door mij meteen al het gevoel te geven dat het weinig kans zou maken, zet hij mij onder enige druk om die klachtonderdelen weer in te trekken:

Mocht voorstaande […] reden voor u zijn om klachtonderdelen 2 en 3 in te trekken, dan verneem ik daarvan graag uw schriftelijke bevestiging.

Ook stelt de deken aan mij de eis dat ik in maximaal twee A4-pagina’s tekst zou mogen reageren. Mij is niet bekend of de deken daarmee beoogt aan te sturen op het verwerpen van mijn klacht, als ik te uitgebreid zou reageren, zonder dat Peter Schouten daarmee wordt ‘lastiggevallen’. Het is mijns inziens wel een mogelijk scenario.

Als ik de e-mail van de deken goed lees, dan ontstaat bij mij de indruk dat de deken eigenlijk ‘voorsorteert’ op allerlei verweren die eigenlijk door Peter Schouten zouden moeten worden gevoerd, in plaats van door de deken zelf. Ik ervaar het alsof ik een tuchtzaak aan het voeren ben waarbij de deken, in plaats van enige terughoudendheid in acht te nemen, het voor Peter Schouten ‘opneemt’ en hem probeert te ‘ontzien’, zodat Peter Schouten hier zelf niet mee zal worden ‘lastiggevallen’. Dit is, nogmaals, mijn eigen ervaring.

Tot slot

Al met al, kom ik tot de volgende conclusie. Juridisch-inhoudelijk acht ik de kans groot dat een massaclaim n.a.v. de gebreken in de pensioenregelgeving inderdaad kansrijk is. Ik denk dat het een goed idee is dat dit naar de rechter wordt gebracht.

Dat moet dan echter wel op een transparante manier gebeuren, conform de wet (met name art. 3:305a BW), conform de Claimcode 2019, en dus niet terwijl er achter de schermen eigenlijk een commercieel belang mee wordt gediend.

Op het moment dat je daar als stichting niet 100% transparant over bent en het publiek niet van volledige informatie voorziet, vind ik dat oneerlijk omdat je er mogelijk valse verwachtingen mee wekt, en er een hoop mensen mee zou kunnen teleurstellen.

Op grond van mijn analyse is mijn conclusie dat de vordering weliswaar juridisch-inhoudelijk kansrijk is, maar dat deze alsnog kan worden afgewezen omdat de stichting Pensioenvoldoen.nl mijns inziens waarschijnlijk niet aan de ontvankelijkheidseisen in art. 3:305a BW voldoet. Honderden miljoenen euro’s (of zelfs meer) die naar een privé-investeerder vloeien, kan al snel als een commercieel belang worden gediend, met als gevolg dat je de claim verliest. Niet op inhoud, maar omdat de claim vanwege oneigenlijke redenen is ingesteld, waar de deelnemers bovendien niet volledig over transparant over zijn geïnformeerd.

Bovendien meen ik dat advocaat Peter Schouten niet de aangewezen persoon is om hierbij betrokken te zijn. Ik twijfel aan zijn motieven, en ik meen dat hij niet in ieder opzicht aan de kernwaarden voor een goed advocaat voldoet, zoals de kernwaarde ‘onafhankelijkheid’ in art. 10a van de Advocatenwet.

Het optreden van de deken in een andere tuchtzaak tegen Peter Schouten, vind ik niet chique, en het verwijt dat ik in dit verband aan de deken maak is dat hij tenminste de schijn wekt dat hij het voor Peter Schouten ‘opneemt’ om Schouten zoveel mogelijk te ontzien. Of dat daadwerkelijk het geval is, doet wat mij betreft niet eens ter zake. Als deken hoor je niet eens zelfs maar de schijn te wekken. Het publiek zou dit kunnen duiden als ‘vriendjespolitiek’ en als Orde van Advocaten hoor je die schijn te voorkomen, omdat het als Orde tot je toezichthoudende taak behoort om de kwaliteit en de goede stand van de advocatuur te bewaken.

Hoor en wederhoor

Peter Schouten reageert via Twitter

Het concept van mijn publicatie over stichting Pensioenvoldoen.nl heb ik op 5 juni ’s avonds per e-mail gezonden aan Peter Schouten, aan het bestuur van stichting Pensioenvoldoen.nl met bestuurder Henk Krol in de cc, en aan het bureau van de Orde van Advocaten Zeeland-West-Brabant ter attentie van de deken.

Diezelfde avond heb ik een openbaar bericht op Twitter geplaatst, geadresseerd aan Peter Schouten:

Beste @SchoutenLegal, ik heb u per e-mail een conceptartikel gestuurd met het verzoek om commentaar in te leveren i.v.m. hoor en wederhoor. Daarop vooruitlopend, een aantal vragen: kunt u mij de relatie tussen Pensioenvoldoen.nl, Legis Capital BV, Concordia Capital Netherlands BV, […] Management BV, en […] Holdings AG in Zwitserland uitleggen? Ik zie uw commentaar met belangstelling tegemoet. Alvast dank.

Dat bericht werd binnen een paar minuten al gevolgd door een reactie van Peter Schouten:

Richt u zich eerst maar even tot het bestuur. Zie adres op de website. Wat [een] heerlijk gevoel voor entitlement heeft u!

Later werd het nog gevolgd door een reactie van een anonieme Twitteraar die als reactie plaatse:

“Tom is een troll”

Kijkend naar het profiel van deze anonieme Twitteraar, gaat het kennelijk om een persoon die volgens mij niet binnenkort voor de NASA een nieuwe generatie raketmotoren gaat uitvinden, en die er tamelijk uitgesproken politieke standpunten op nahoudt die als grote gemene deler lijken te hebben dat er met enige reserve moet worden gekeken naar mensen die een donkere huidskleur hebben. Peter Schouten plaatste een ‘like’ bij de Tweet van deze anonieme persoon, waarmee hij volgens mij te kennen geeft dat hij het zowel met de inhoud van de stelling als met de toonzetting van deze anonieme Twitteraar eens is.

Henk Krol van Stichting Pensioenvoldoen.nl houdt de boot af en stuurt (te laat) een standaardreactie

Op 6 juni heb ik om 14:07 en om 14:02 herhaaldelijk geprobeerd het bestuur van de stichting te bellen op het telefoonnummer dat vermeld staat op de website. Daarbij kreeg steeds de ‘in gesprek’-toon. Om 16:49 kreeg ik alsnog gehoor. Daarbij stond ik eerst ruim 14 minuten in de wacht. Pas na 17:00 kreeg ik een vriendelijke medewerkster aan de telefoon. Ik legde uit dat ik belde voor hoor en wederhoor op het artikel dat ik had gezonden. Zij vroeg een momentje zodat ze mij gelijk kon doorverbinden met haar collega die hierover ging. Na vrij lang wachtten meldde zij zich opnieuw, en zei: “Bedankt voor het wachten. Mijn collega die hierover gaat, die is momenteel eventjes niet beschikbaar, of vanavond of vandaag niet beschikbaar. Dus ik ga u hier even laten terugbellen hierover.” Ik gaf aan dat ik toch nog even moest wachten op de reactie van de deken, maar dat het wel fijn zou zijn als ik op 7 juni alsnog op een reactie kon rekenen.

Pas op 11 juni stuurde Henk Krol een reactie. Zijn reactie lijkt een stukje standaardtekst te zijn dat aan meer mensen wordt gezonden:

Op dit moment is het razend druk. In slechts een week tijd kwamen er meer dan een kwart miljoen aanmeldingen bij ons binnen. Alle beschikbare tijd hebben we nu nodig om die te ordenen. Daarna gaan we alle deelnemers de gelegenheid geven, nadere vragen te stellen en brengen we hun exacte gegevens in kaart.

We hopen dat u daar begrip voor zult hebben.

Deken Orde van Advocaten Zeeland-West-Brabant reageert niet en bedingt uitstel

Op 6 juni om 14:13 belde ik het bureau van de Orde van Advocaten Zeeland-West-Brabant of de deken nog commentaar zou willen leveren op het stuk. Een vriendelijke beleidsmedewerkster vertelde mij dat de deken die dag niet op kantoor was, en e.e.a. zou eerst met hem overlegd moeten worden. Dat zou dan “morgen” worden, dus op 7 juni. Ik heb in het gesprek nog benadrukt dat de publicatie in beginsel los staat van de tuchtzaak, omdat het mij opviel dat de Orde in de correspondentie over de publicatie er steeds van uit lijkt te gaan alsof het om proceshandelingen zou gaan, die eigenlijk in het klachtdossier over Peter Schouten thuishoren.

Peter Schouten reageert telefonisch en daarna opnieuw via Twitter

Verder belde ik op 6 juni om 14:08 naar het kantoor van Peter Schouten. Ik legde de secretaresse uit waar het over ging. Zij keek of zij Peter Schouten te pakken kreeg. Ongeveer na een minuut, meldde zij zich opnieuw. Zij kreeg Peter Schouten helaas niet te pakken, maar ging een terugbelverzoek bij Peter Schouten neerleggen.

Op 7 juni, om 8:54 ’s morgens, belde Peter Schouten mij op. Dit telefoontje was beduidend minder professioneel en zeer onplezierig. Schouten stelde zich in het gesprek, dat slechts 2 minuten en 10 seconden duurde, zeer dominant op, en aan het einde verbrak hij woedend de verbinding.

De inhoudelijke informatie die Peter Schouten overbracht, is dat hij niet de advocaat zou zijn van de Delft Support-medewerker. Ik hield hem voor dat hij dan kennelijk wellicht ruzie had gekregen met zijn cliënt. Daarop ging hij inhoudelijk niet in. Verder suggereerde hij dat ik niets met de zaak van Asha Hassan te maken zou hebben. Daarbij viel het mij op dat hij de naam van zijn eigen cliënt niet correct vermeldde. Hij noemde de nabestaanden “de familie Hodan”, maar Hodan is niet de achternaam van het gezin, maar de voornaam van de moeder.

Verder stelde Peter Schouten dat hij geen woordvoerder was van stichting Pensioenvoldoen.nl. Ik hield hem voor dat hij in de praktijk voortdurend op felle toon het woord voor deze stichting aan het voeren was op Twitter, waarbij hij herhaaldelijk met allerlei beledigingen en verwensingen aan het adres van critici aan het strooien was. Schouten antwoordde dat hij nu eenmaal niet de woordvoerder was, maar alleen de toezichthouder, en verder zou ik het maar moeten opnemen met het bestuur.

Eveneens op 7 juni, ontving ik een e-mail namens de deken van de Orde Zeeland-West-Brabant, die mij liet melden dat ik volgende week op een reactie kon rekenen op mijn conceptpublicatie, alsmede een reactie op mijn laatste bericht in de klachtprocedure. Het bericht werd gekoppeld aan het klachtdossier tegen Peter Schouten, kennelijk met de bedoeling om het in de tuchtzaak te betrekken. Ik liet per e-mail weten niet alsnog in te stemmen met een week uitstel van mijn publicatie. De medewerkster van de Orde Zeeland-West-Brabant had mij immers 6 juni al telefonisch laten weten dat ik op 7 juni op een reactie kon rekenen, omdat dan zowel de deken aanwezig zou zijn, als de beleidsmedewerker die bij de klachtprocedure betrokken was.

Op 8 juni plaatste Peter Schouten twee nieuwe reacties onder mijn Tweet:

Uw vragen over PensioenVoldoen heb ik doorverwezen naar de woordvoerder. In dezelfde e-mail stelde u vragen over de zaak van een 16-jarig meisje dat is overleden onder de zorg van @jeugdformaat. U beweerde dat ik de case-regisseur in die zaak bijstond. Dit klopt niet.

Gevolgd door:

In die zaak sta ik de moeder van het overleden meisje bij. Op de vraag in welk medium u uw artikel wilde publiceren weigerde u antwoord te geven. Dat is niet alleen hoogst ongebruikelijk, maar heeft ook als gevolg dat ik u verder niet te woord sta over de zaak van dit meisje.

Verantwoording

Uiteindelijk meen ik, gelet op de omstandigheden, voldoende te hebben gedaan om de betrokkenen in een betrekkelijk kort tijdsbestek toch voldoende hoor en wederhoor te bieden. Peter Schouten heeft gereageerd, en gelet op zijn feitelijke gedrag o.a. in de media en op sociale media heeft hij mijns inziens wel degelijk als woordvoerder van de stichting te gelden, ook al stelt hij ‘formeel’ niet met die titel te zijn bekleed. De stichting heeft enige tijd gehad, zij het betrekkelijk kort, om eveneens inhoudelijk te reageren, maar lijkt ofwel de boot af te houden, ofwel tijd te rekken. Van de deken heb ik alleen zijn feitelijke gedragingen in de klachtzaak beschreven, niet als privépersoon maar in zijn hoedanigheid van deken. Ik heb steeds nauwkeurig aangeduid op welke onderdelen ik mijn eigen ervaring beschreef, en wanneer het om aannames ging.

De naam van de privéinvesteerder die uiteindelijk met mogelijk tenminste honderden miljoenen euro’s gebaat lijkt te zijn, heb ik overal geheel vervangen door “Mr. X” en in de stukken van de Kamer van Koophandel zwartgelakt.

Kijkend naar de Journalistieke Code, zou mij eventueel het verwijt kunnen worden tegengeworpen dat ik het uitgangspunt in de slotzin van regel 17 zou kunnen hebben geschonden. Dat houdt in dat als er beschuldigingen worden geuit aan het adres van een persoon of organisatie, die persoon of organisatie voldoende gelegenheid wordt geboden om, “liefst in dezelfde publicatie en zonder onredelijke tijdsdruk”, te reageren op de aantijging.

Met name de deken zou mij wellicht het verwijt kunnen proberen tegen te werpen dat hij de tijdsdruk als “onredelijk” kan hebben ervaren. Ik ben immers betrekkelijk snel tot publicatie overgegaan. Ik moet zelf ook erkennen dat het in andere omstandigheden wel zorgvuldiger zou zijn geweest om eerst bijv. een aantal vervolgstappen in de tuchtzaak tegen Peter Schouten af te wachten. Wat daar tegenover staat, is de grote psychische druk die ik momenteel zelf ervaar, onder meer als gevolg van de omstandigheden rondom de casus van Asha Hassan die mij en mijn naasten al geruime tijd raken, en daar bovenop nog de omstandigheden die ik uiteenzet in de uitvoerige toelichting hieronder. Ik ben bang voor represailles en wil dit liever bij wijze van spreken gisteren nog openbaar hebben gemaakt.

Al met al, meen ik dat ik beslist binnen de (zeer ruime) grens van art. 10 EVRM ben gebleven, en bovendien meen ik dat ik in dat kader als klokkenluider als bedoeld in EU-klokkenluidersrichtlijn 2019/1937 te gelden heb, zodat mij ook in zoverre enige (rechts)bescherming ten deel zou mogen vallen op het moment dat ik met eventuele negatieve consequenties van deze publicatie zou worden geconfronteerd. Verder ben ik zelf geen lid van de NVJ en voor zover de Journalistieke Code al op mij van toepassing zou zijn, is dat mijns inziens alleen ‘analoge’ toepassing als mij bijv. onrechtmatig handelen zou worden aangerekend.

Op de beklemmende omstandigheden waarin ik al ruim een jaar mijn werk als jurist moet doen als gevolg van allerlei dreigementen aan mijzelf en mijn gezinsleden, ga ik hieronder dieper in. Daarmee wordt hopelijk duidelijker waarom ik dit stuk in betrekkelijke haast heb willen publiceren. Zelfs desondanks, heb ik toch nog mijn uiterste best gedaan om de betrokkenen gelegenheid voor hoor en wederhoor te bieden.

Mr. T.A. (Tom) Knijp, LLM Legal

Mijn eigen rol als klokkenluider

Op 8 juni bereikte mij een alarmerend signaal dat een journalist tegen wie ik een klacht heb lopen bij de Raad voor de Journalistiek, achter de schermen aan een vernietigend stuk over mij werkt. Het volgende is er aan de hand. Uit angst voor represailles noem ik hier noch de naam van de journalist, noch die van het journalistencollectief waar zij voor schrijft.

Op 1 december 2021 werd ik opgebeld door deze journalist. Het gaat om een vrouw die eindredacteur is bij een bekend en gerespecteerd journalistiek platform, dat is aangesloten bij de Raad voor de Journalistiek, en dat zich regelmatig kritisch uitspreekt over misstanden in de jeugdzorg. Omdat ik al vanuit verschillende hoeken gedreigd ben met allerlei aangiftes die er tegen mij zouden worden gedaan, noem ik noch de naam van deze journalist, noch van dit journalistieke platform.

Zij vertelde mij dat zij werkte aan een artikel over Thomas, een jongere die een probleem had met het CAK. Het ging erom dat hij tot zijn 18de in de jeugdzorg had gezeten (de zgn. Jeugdzorg-Plus), waar hij met de nodige ellende was geconfronteerd. Daarover schreef hij dit aangrijpende verslag. Veel jongeren die uit de gesloten jeugdzorg komen, komen daar slechter er uit dan zij er in gingen. Zij komen bijv. in de criminaliteit of in de prostitutie terecht, en ontwikkelen allerhande gedrags- en persoonlijkheidsproblematiek. Wie wel eens een uitzending van Jojanneke en de Jeugdzorgtapes heeft bekeken, weet ongeveer wat ik bedoel.

Dat gold echter niet voor Thomas. Hij kwam min of meer ongeschonden uit de jeugdzorg, en besloot zijn leven op te pakken. Toen hij 18 werd, werd er vanuit de gemeente een kamer voor hem geregeld in een RIBW-instelling, maar enkel omdat hij een dak boven zijn hoofd had. Hij ging werken en een opleiding volgen.

Lange tijd hoorde hij niets, tot hij ineens met een naheffing van het CAK werd geconfronteerd ter hoogte van € 8.800. Hij had op kamers gewoond in een RIBW-instelling, een vorm van ‘begeleid wonen’. Deze vorm van begeleid wonen wordt gefinancierd vanuit de Wmo. Anders dan de Jeugdwet, kent de Wmo een eigen bijdrage. Omdat Thomas inkomen had gehad terwijl hij begeleid woonde, werd hij door het CAK aangeslagen voor een eigen bijdrage.

Daarom belde de journalist bij dit journalistieke onderzoeksplatform mij op 1 december 2021 op. Zij werkte aan een artikel over deze misstand, maar wilde Thomas daarnaast aan goede juridische bijstand helpen, omdat zij ook inhoudelijk verschil voor hem wilde maken. Een belangrijke reden waarom zij mij inschakelde, was naar haar eigen zeggen dat zij op zoek was naar een ‘juridische straatvechter’ die bovendien zijn telefoongesprekken opnam. Voor een advocaat is dat verboden, maar aangezien ik (nog) niet op het tableau sta ingeschreven, mag ik het wel (zie ook dit artikel over het opnemen van gesprekken).

De letterlijke woorden van deze journalist aan mij, luidden onder meer:

[…] ja, hij belt veel, en hij heeft die gesprekken niet opgenomen […]

en even verderop in het gesprek:

[…] het is echt belachelijk. Het is echt een slimme vent die zijn zaken goed op orde heeft. Maar hij komt hier gewoon niet uit met zo’n overheidsinstantie. Er is echt iemand nodig die een beetje juridisch kan straatvechten [onhoorbaar]. Dat ze gewoon, ja, dit niet doen.

Thomas en ik gingen aan de slag met zijn casus, terwijl ik ondertussen contact hield met het journalistieke platform en hen informeerde over mijn vorderingen. Op die manier konden zij een artikel over de casus van Thomas schrijven, terwijl ik die ondertussen (in samenspraak met hen) aan het oplossen was. ‘Technisch’ mag dat waarschijnlijk niet voor een journalist. Het kan in strijd zijn met gedragsregel 25 van de Journalistieke Code van de NVJ, waar het voor een NVJ-journalist verboden is om als journalist de gebeurtenissen waarover je verslag doet, inhoudelijk te sturen. Op dat moment zag ik er zelf geen probleem voor mijzelf of voor Thomas in, en voor de rest vond ik het het probleem van het journalistieke platform, en niet van ons. Dus ik ging met Thomas aan de slag.

Toen wij bezig waren, haalden wij er een vermelding op de voorpagina en een groot deel van pagina’s en 8 en 9 van het Algemeen Dagblad mee. Ook verscheen er een korte video over de casus online waarin Thomas en ik ons verhaal doen.

Al snel kwamen Thomas en ik er samen achter dat het probleem waarschijnlijk niet zozeer bij het CAK lag, maar vooral bij zijn gemeente. Het CAK fungeert in feite als niet veel meer dan een soort (pseudo)deurwaarderskantoor voor o.a. de eigen bijdragen van de Wmo en de Wlz (Wet langdurige zorg). Het probleem zat hem volgens ons daarin, dat er een fout was gemaakt bij de manier waarop hij voor de Wmo was geïndiceerd. Volgens ons hoorde Thomas niet in de Wmo thuis, maar in de Jeugdwet. En de Jeugdwet kent geen eigen bijdrage.

Veel jongeren horen niet in de Wmo thuis, en worden ten onrechte voor een eigen bijdrage aangeslagen

Dat werkt op de volgende manier. Als een jongere een indicatie krijgt, bijvoorbeeld voor begeleid wonen in een RIBW-instelling, dan wordt die indicatie gesteld in een indicatiebesluit. Aan dat indicatiebesluit ligt steeds een onderzoeksverslag ten grondslag. Dat onderzoeksverslag wordt gebaseerd op een indicatiegesprek en op andere (vaak schriftelijke) informatie.

indicatiebesluit schema 2

In het onderzoeksverslag wordt vastgesteld voor welke problematiek de indicatie moet worden afgegeven. In veel gevallen, zoals ook bij Thomas, betreft het alleen lichte psychosociale problematiek. De psychosociale problematiek die er wordt vastgesteld, wijkt (zoals ook bij Thomas) vaak niet veel af van het profiel van een gemiddelde 17- of 18-jarige. Het gaat dan om de noodzaak voor extra hulp bij zaken zoals “opleiding afmaken”, “problemen kunnen oplossen”, “verantwoordelijk zijn voor een eenpersoonshuishouden”, “zelfstandig kunnen gaan wonen”.

In een ideale situatie leert een jongere dit huis bij zijn ouders, op school, en gewoon door het normale leven aan te gaan. Dat gebeurt ook na iemands 18de levensjaar. Zoals de wetgever expliciet zegt in de memorie van toelichting bij de Wmo, houden de meeste ouders echt niet ineens op met opvoeden op de 18de verjaardag van hun kind. Denk aan jongeren die op kamers gaan om te studeren, en dan in het weekend de was naar hun moeder brengen, of die op gezette tijden door hun ouders worden herinnerd om hun rekeningen op tijd te betalen.

Een jongere die uit de (gesloten) jeugdzorg komt, heeft zich die vaardigheden meestal niet of onvoldoende eigen kunnen maken. Er is vaak sprake van hechtingsproblematiek omdat een jongere in de jeugdzorg van hot naar her is verplaatst, of omdat er iedere keer weer een nieuwe gezinsvoogd kwam. Dan is het in zoverre niet zo vreemd dat de gemeente, die die kinderen uit huis heeft geplaatst, ook na de 18de jaar te hulp schiet. En dat is precies waar de Jeugdwet voor is bedoeld. Het gaat dan om (lichte) psychosociale problematiek, en soms (maar niet bij Thomas) om (lichte) psychische problematiek.

Vanuit de Jeugdwet trekt de gemeente dan financiering uit voor bijv. een kamertrainingscentrum of een zgn. fasehuis. Daar wordt de jongere dan klaargestoomd voor zelfstandige deelname aan de maatschappij en wordt hij/zij toegeleid naar deelname aan de arbeidsmarkt. De Jeugdwet rekent voor dit alles geen eigen bijdrage.

Ga je daarentegen als jongere beschermd wonen, dan val je onder de Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning). Wanneer je daarvoor in aanmerking komt, blijkt o.a. uit de Beleidsregels Beschermd Wonen en Opvang 2015. Er moet dan sprake zijn van “een intensieve ondersteuningsbehoefte als gevolg van een psychische aandoening of psychosociale problemen”. De problemen moeten “ernstig” en “complex” zijn, met als gevolg “een sterk verminderde zelfredzaamheid”. Het gaat om mensen die “niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving” als gevolg van een “ernstige psychiatrische aandoening”. Als gevolg van die aandoening is er “24-uurs toezicht en/of begeleiding nodig”. Het gaat daarbij om ondersteuning die gericht is op het leren functioneren met een “(blijvende) beperking.” Er wordt dan, binnen de grenzen van wat er nog mogelijk is en zou kunnen worden, toch nog gestreefd naar “een meer zelfstandig bestaan”.

Daarbij is de aanwezigheid van een vastgestelde psychiatrische aandoening (d.w.z. een stoornis die vermeld is in de DSM-5) een “hard criterium”. De Beleidsregels vermelden ook nog voor wie beschermd wonen op grond van de Wmo niet bedoeld is:

Beschermd wonen is dan ook niet bedoeld voor mensen met psychosociale problemen, die met eigen inzet oplosbaar zijn, of voor mensen die in de eerste plaats een woonprobleem hebben.

Uit alles bleek dat Thomas op het moment van het onderzoeksverslag, dat ten grondslag lag aan zijn indicatiebesluit, geen psychische stoornis had. In zoverre voldeed hij dus al niet meer aan het criterium voor beschermd wonen op grond van de Wmo.

Voor wat betreft de psychosociale problematiek, kwam Thomas evenmin in aanmerking. De Beleidsregels stellen dat het moet gaan om sociale en/of emotionele problemen die de leefsituatie “aantoonbaar ernstig ontwrichten”. Daarbij geven de Beleidsregels voorbeelden waarbij wordt vermeld dat het gaat om een combinatie van meerdere onderdelen (multiproblematiek). Daarbij worden schulden genoemd, middelengebruik, overlast gevend gedrag, of bijv. ernstige relatie- en opvoedingsproblemen in combinatie met economische onzelfstandigheid.

Er wordt bovendien vermeld dat er een psychische component moet zijn, die weliswaar niet definieerbaar hoeft te zijn als een psychiatrische aandoening op grond van DSM5, maar die wel reden oplevert voor een maatwerkvoorziening waarbij de regie “tijdelijk geheel of grotendeels moet worden overgenomen”.

Al met al, constateerden Thomas en ik dat de criteria om voor beschermd wonen op grond van de Wmo te worden geïndiceerd, volstrekt niet aansloten op zijn situatie zoals die ook gewoon bleek uit zijn onderzoeksverslag. Bovendien was het beschermd wonen voor Thomas expliciet bedoeld om te zorgen dat hij een dak boven zijn hoofd kreeg. De Beleidsregels zijn daarover duidelijk: de Wmo is niet bedoeld “voor mensen die in de eerste plaats een woonprobleem hebben.”

De journalist probeert mij uit de casus van Thomas te werken

In diezelfde periode publiceerde ik een paar keer over de ‘verlengde jeugdwet’ (zie De mythe van de verlengde jeugdwet, en Jeugdwet is tot 23 jaar en niet tot 18). Die publicaties werden veel gelezen en gedeeld, maar stuitten ook op de nodige kritiek. Er kwam vooral felle kritiek vanuit het Schulinck Instituut, een adviesorgaan en kennisbank waar veel Nederlandse gemeentes gebruik van maken. Het Schulinck Instituut is een commerciële onderneming die deel uitmaakt van Wolters Kluwer, een grote beursgenoteerde onderneming. De kritiek hield vooral in dat ik de Jeugdwet niet goed zou begrijpen en deze verkeerd uitlegde.

De financiële belangen van de gemeentes, maar ook het Schulinck Instituut dat de gemeentes al sinds jaar en dag hierover adviseert, zijn bijzonder groot. Als we uitgaan van een conservatieve schatting, namelijk zo’n 10.000 jongeren per jaar die ten onrechte worden aangeslagen voor een eigen bijdrage, gerekend vanaf de decentralisering van de Jeugdwet in 2015, met een gemiddeld procesbelang van zo’n € 5.000, dan komen we al op een totaalschade die in de honderden miljoenen euro’s loopt. Als dit zou uitlekken en veel jongeren zouden bijv. een massaclaim indienen, dan zou dat een enorme schadepost meebrengen.

Thomas en ik hielden de betrokken journalist steeds op de hoogte van onze bevindingen. Daarbij koos zij echter vanaf het begin steeds merkbaar de kant van het Schulinck Instituut. Thomas hoorde, wat de journalist betreft, ‘gewoon’ in de Wmo thuis. Zij trad hierin erg sturend op. Wij moesten wat haar betreft, gewoon maar doorgaan met procederen tegen het CAK, en dan proberen zijn eigen bijdrage wat naar beneden te krijgen, of op nihil te laten stellen. Maar we moesten vooral ophouden met te zeggen dat de gemeente fouten had gemaakt met zijn indicatie.

Omdat het erg lastig bleek om deze journalist van onze zienswijze te overtuigen, waarbij zij zich erg vasthoudend bleef opstellen, besloten Thomas en ik om mondeling het gesprek met haar aan te gaan. Dat gebeurde op 20 april 2022 in de middag, bij Thomas thuis. Daarbij was dezelfde medewerker van Delft Support aanwezig, die mij had geïnformeerd over de casus van Asha Hassan. Op dat moment was de verhouding met haar nog goed, en de journalist en ik hadden regelmatig overleg met haar erbij.

Tijdens het gesprek ontspoorde het ineens volledig. Gelukkig was ik zo verstandig om het gesprek integraal op te nemen, en dat blijkt maar goed ook. Thomas, de Delft Support-medewerker en ik, praatten de journalist stap-voor-stap door de casus van Thomas heen. Op een gegeven moment had de journalist geen inhoudelijke tegenargumenten meer. Vervolgens opende zij ineens de aanval op mij persoonlijk, op een zeer felle manier, in het volle bijzijn van Thomas. Dat, terwijl ik Thomas nota bene op haar eigen verzoek als jurist bijstond.

Het begon ermee dat zij kritiek leverde op het feit dat Thomas en ik niet waren ingegaan op een uitnodiging van het CAK voor een hoorzitting. Die keuze hadden Thomas en ik gemaakt omdat wij dat op dat moment niet opportuun vonden, en bovendien had het CAK van tevoren aangekondigd – in strijd met art. 6 van de AVG – de hoorzitting te zullen opnemen, zonder ons daarvoor om toestemming te vragen. Dit was gewoon een strategische keuze van mij als de jurist die op dat moment – op verzoek van de journalist zelf – Thomas bijstond. Bovendien waren Thomas en ik op dat moment allang niet meer met het CAK bezig. Wij waren er immers achter gekomen dat de gemeente een fout had gemaakt met zijn Wmo-indicatie, en dat hij eigenlijk in de Jeugdwet thuishoorde.

De journalist stelde tijdens het gesprek eerst dat een overheidsorgaan wel degelijk gesprekken met burgers mag opnemen zonder voorafgaand om toestemming te vragen. Het gesprek verliep zo:

Journalist: Ik snap ook niet zo goed waarom je toen gezegd hebt: we gaan maar niet. Dat begrijp ik echt niet. Want het is natuurlijk, ja, de hoorzitting mag je opnemen als je het van tevoren meldt. Het is niet per se bedoeld om-
Knijp: Zij, zij eh-
Journalist: Het is dus ook in je voordeel zeg maar-
Knijp: Jah-
Journalist: Dan ligt het nu eenmaal vast.
Knijp: Ik heb een paar dingen, om te beginnen: zij hadden van tevoren aangekondigd van: we zullen deze hoorzitting in zijn geheel gaan opnemen.
Journalist: Ja.
Knijp: Ja, dat mag niet.
Journalist: Jawel.
Knijp: Dat is, nee, dat is, zij moeten erbij vermelden voor welk doeleind ze dat doen.
Journalist: Mm mm.
Knijp: En ze moeten je om toestemming vragen. Hebben ze allebei niet gedaan. Dus, ja, ze staan er heel lelijk op eigenlijk. Dit mogen ze gewoon niet doen. Ze moeten zich gewoon aan de wet houden. Dus eh, het is art. 6 van de AVG. Dus dit, ze mogen het gewoon simpelweg, kijk, andersom, wij mogen wel gesprekken opnemen.

Vervolgens opende zij keihard, in het volle bijzijn van Thomas, de aanval op mij persoonlijk:

Journalist: Eerlijk gezegd: ik heb juristen gesproken die zeggen van: als een jurist dit aan wil, is hij zijn vak niet waardig. Dat hebben zij gezegd. Het is, ze-
Knijp: Okay!
Journalist: Het CAK staat volledig in zijn recht omdat, ze het melden het netjes, ze zeggen: dit is ook, dat hebben ze later nog eens gezegd, dit is ook voor jou, ja, in jouw voordeel. Het ligt dan eenmaal vast wat er gezegd is, hoe je het gezegd hebt, in welke sfeer je dat gezegd hebt. We doen het niet voor ons, we doen het voor jullie.
Knijp: Nou dat vind ik heavy. Ik, die mensen die dat over mij zeggen die, die, zou ik zelf wel eens willen spreken. Het punt is namelijk: als we-
Journalist: [onderbreekt] Ik schrok daar wel een beetje van. Ik heb jullie natuurlijk aan elkaar gekoppeld met het idee: jij gaat hem helpen om hieruit te komen. Dan denk ik, ja als ik dit hoor, dan denk ik daar wel, dan denk ik: wat heb ik gedaan?
Knijp: Oef!
Jeugdzorgmedewerker: Ohhoh!
Knijp: Zo!
Jeugdzorgmedewerker: Oh […]!

De journalist geeft dus, in het volle bijzijn van Thomas die ik op dat moment op haar eigen verzoek bijstond, te kennen dat zij er spijt van had dat zij hem met mij in contact had gebracht. Zij had daarmee heel goed een vertrouwensbreuk tussen mij en Thomas kunnen veroorzaken. Wat zij hier deed, is een journalistieke doodzonde. Je mag als journalist niet op deze manier de gebeurtenissen waarover je verslag doet, inhoudelijk sturen.

Haar gedrag wordt daarna nog opmerkelijker als ik haar erop wijs dat ik een ervaren privacy-jurist heb gesproken, die inderdaad onderschrijft dat een overheidsorgaan dat een gesprek wil opnemen, tenminste van tevoren moet aankondigen met welk doeleind dat zal gebeuren, en er uiteraard om toestemming moet worden gevraagd. Val je niet onder een van de uitzonderingen in art. 6 AVG, dan geldt de hoofdregel dat je om toestemming moet vragen.

De journalist vraagt mij vervolgens op verwijtende toon:

En doe jij dat ook als je opnames maakt van je gesprekken?

Dat is opmerkelijk, aangezien zij mij juist zelf had ingeschakeld. Zij had dat expliciet gedaan omdat zij een juridische “straatvechter” bij de casus van Thomas wilde betrekken, die niet als advocaat op het tableau stond ingeschreven en die dus niet onder de gedragsregels voor advocaten viel, en die dus gesprekken mocht opnemen.

Het ene moment wil de journalist van dit journalistieke onderzoeksplatform dus een artikel over de zaak van Thomas publiceren. Daarnaast wil zij de feiten waar ze over schrijft, inhoudelijk sturen om hem te laten winnen. Daarom schakelt ze mij in, waarbij ze zelf expliciet aangeeft dat zij een juridische “straatvechter” voor hem zoekt. In het gesprek maakt ze aan mij duidelijk dat zij het betreurt dat Thomas geen gesprekken met overheidsinstanties heeft opgenomen.

Het andere moment draait zij dit ineens om, maakt zij mij het verwijt dat ik inhoudelijk onjuiste keuzes zou maken in de zaak van Thomas, rekent zij het mij aan dat ik gesprekken opneem, en probeert zij mij in feite ‘los te maken’ van Thomas als zijn jurist, door te zeggen dat zij er spijt van heeft dat zij ons in contact heeft gebracht.

Ik zie daarin een schending van de Journalistieke Code. Om die reden heb ik dit journalistieke onderzoeksplatform voor de Raad voor de Journalistiek gedaagd.

Overigens hebben Thomas en ik het resultaat bereikt waar wij op hoopten. Wij hebben uiteindelijk een schikking met zijn gemeente getroffen, als gevolg waarvan hij volledig is kwijtgescholden.

De casus van Kiemtie

Maar er speelt nog meer. De geschiedenis heeft zich met deze journalist namelijk nog eens min of meer herhaald, maar dan met de casus van Marie Carine Kruizinga. Ik sta Marie Carine bij als jurist naar aanleiding van het overlijden van haar dochtertje Kiemtie. Er zijn veel parallellen tussen de casus van Kiemtie en die van Asha Hassan. In beide gevallen gaat het om een opeenstapeling van procedurefouten, die uiteindelijk hebben uitgemond in de suïcide van de betrokken jongere. In het geval van Kiemtie spelen er de nodige twijfels over de integriteit van het betrokken opsporingsapparaat, met name de zedenrecherche en het Openbaar Ministerie.

Het gaat er mede om dat Kiemtie, voordat zij in de Haagse jeugdzorginstelling een einde aan haar leven maakte, lange tijd in een Fries gezinshuis geplaatst is geweest. Destijds hebben Kiemtie, en naderhand haar moeder, bij de zedenrecherche aangifte gedaan van de verkrachting van Kiemtie door de adoptiefzoon van de gezinshuisouders. In eerste instantie werd de aangifte serieus opgepakt, maar naar zeggen van een betrokken wijkagent werd het strafrechtelijk onderzoek vervolgens ‘van hogerhand’ in de wielen gereden. Daarbij blijken er videobeelden van een zgn. ‘studioverhoor’ van Kiemtie door de zedenrecherche te zijn geweest, maar die zijn naderhand ineens “onbekend” bij het OM.

Naar aanleiding van de gebeurtenissen rondom de documentaire Taken: Kinderen van de Staat met Kim Feenstra, waar documentairemaker Docsfair, nieuwsmedium Indepen.nl, maar zeker ook Kamerlid Wybren van Haga van BVNL overigens zo’n onfrisse rol in hebben gespeeld dat ik nog van plan ben om daar een keer apart over te publiceren, heb ik nieuw bewijsmateriaal in handen gekregen waaruit blijkt dat die videobeelden wel degelijk bestaan. Het gaat om een schriftelijke verklaring van een van de advocaten van het gezinshuis. Dat komt nog bovenop het woord van de Delft Support-medewerker, die dit ook zelf uit eigen waarneming verklaard heeft tijdens een gesprek met een officier van justitie, waarvan ik over een opname beschik. Een deel van de casus van Kiemtie, maar nog lang niet alles, wordt in dit artikel uitgelegd.

Het gaat nog verder. Naar aanleiding van het seponeren van de aangifte van verkrachting, was er een art. 12-procedure gestart. Toen ik als jurist in de casus van Kiemtie kwam, heb ik in die procedure een aantal aanvullende stukken aan de rechtbank gezonden. Het ging o.a. om transcripties van twee mondelinge getuigenverklaringen die het verhaal bevestigen dat Kiemtie inderdaad in het gezinshuis is verkracht.

Voor het goede begrip: een art. 12-procedure vindt in beginsel altijd plaats achter gesloten deuren. De stukken die er worden ingediend, blijven geheim. Kennelijk gold dat uitgangspunt in deze procedure ineens niet meer, want dezelfde dag nog, ontving ik een intimiderende mail van de advocaat van het gezinshuis, die mij sommeerde om onmiddellijk te stoppen met het benaderen van getuigen. Dat ging weer gepaard met dezelfde verwijten die ik intussen al een jaar onophoudelijk naar mijn hoofd krijg, dat ik mensen zou “bedreigen”, etc. De mail bevatte een bijlage die aan mijn privéadres was geadresseerd. Mijn privéadres deel ik zelden met iemand, maar stond wel bovenaan de stukken die ik aan het gerechtshof had gezonden.

Ik nam gelijk contact op met de griffie, met de vraag met wie mijn stukken (inclusief de twee getuigenverklaringen) waren gedeeld. Dat bleken alleen de voorzitter van de strafkamer te zijn, en de betrokken advocaat-generaal. De griffiemedewerkster gaf mij de naam van deze advocaat-generaal. Ik dook gelijk in het nevenfunctieregister, en stuitte daar op een vermelding “Bestuurder stichting Steunfonds De Dreef”. Vervolgens dook ik in het handelsregister, en wat blijkt: tot mijn verbazing blijkt Steunfonds De Dreef een stichting te zijn die het werk van Horizon Jeugdzorg en Onderwijs ondersteunt. Deze advocaat-generaal bleek in het bestuur van deze stichting te zitten, samen met bestuurders van Horizon. Horizon is echter onze wederpartij, in de civiele procedure naar aanleiding van het overlijden van Kiemtie in gesloten jeugdzorginstelling Horizon Jeugdzorg en Onderwijs: Locatie Midgaard in Den Haag.

Ik aarzelde niet te lang en deed aangifte tegen de advocaat-generaal, wegens het vermoeden dat hij mijn vertrouwelijke stukken kon hebben gelekt naar het gezinshuis en hun advocaat. Ik probeerde het eerst bij de plaatselijke politie in Delft. Daar werd geweigerd om mijn aangifte op te nemen. Vervolgens probeerde ik het via de korpschef van de politie Regio Haaglanden. Daar ving ik eveneens bot. Het OM informeerde mij dat het niet mogelijk was om de Rijksrecherche rechtstreeks te benaderen, dat kon alleen via de politie. Ik probeerde het toch, en benaderde de Rijksrecherche rechtstreeks.

De Rijksrecherche nam mijn aangifte van (een vermoeden van) ambtelijke corruptie gewoon op, en deed onderzoek. De advocaat-generaal en de advocaat van het gezinshuis werden gehoord. Uiteindelijk mondde het uit in een sepotbeslissing, omdat niet kon komen vast te staan dat mijn privéadres niet op een andere manier bij het gezinshuis terecht was gekomen, en omdat het mogelijk was dat het gezinshuis er op een andere manier achter was gekomen dat ik in het bezit was van belastend getuigenbewijs.

Hoewel het eindresultaat natuurlijk teleurstelde, denk ik dat de betrokken officier van justitie op zich wel tot deze beslissing had kunnen komen, en heb ik mij bij deze beslissing neergelegd. Wat mij echter wel opviel tijdens een gesprek afgelopen 7 juni op het kantoor van de Rijksrecherche, is dat de advocaat-generaal zou hebben gezegd dat hij zich “helemaal niets” van de casus zou kunnen herinneren. Dat lijkt mij minder geloofwaardig. De advocaat-generaal blijkt bovendien de vermelding in het nevenfunctieregister van “bestuurder stichting Steunfonds De Dreef” te hebben aangepast naar: “bestuurder stichting steunfonds”. Gelukkig had ik er op tijd screenshots van gemaakt.

Al met al, gaat het om een heftige casus die veel stof zou kunnen doen opwaaien, vooral omdat er gerede twijfels bestaan over de integriteit van het Openbaar Ministerie.

Een advocaat-generaal met selectief geheugenverlies die zich betrokken maakt bij een sepotbeslissing in deze casus, die er een nevenfunctie op nahoudt waarbij hij samen met bestuurders van onze wederpartij in een stichting zit die de wederpartij financieel ondersteunt, maakt geen fraaie indruk.

Dat geldt evenmin voor ‘verdwijnende’ of ‘zoekgeraakte’ videobeelden waarop Kiemtie blijkbaar een belastende verklaring aflegt over het gezinshuis, waarvan wij intussen op verschillende manieren het bewijs kunnen leveren dat die videobeelden wel degelijk bestaan, of bestaan hebben.

Dat het gezinshuis een intimiderende brief aan mijn privéadres adresseert, waarin ik onder druk word gezet om geen getuigen meer te spreken, dezelfde dag waarop ik twee belastende getuigenverklaringen aan het gerechtshof heb gezonden in een art. 12-procedure die bovendien achter gesloten deuren plaatsvindt, ervaar ik eveneens als dubieus.

Kortom, aan de zaak zit een luchtje. En dat zijn niet alleen mijn eigen woorden, maar ook die van een Delftse wijkagent die tot de conclusie kwam dat de zaak, in zijn eigen letterlijke woorden, “aan alle kanten stonk”.

Ik maak mij intussen grote zorgen om mijn persoonlijke veiligheid en die van mijn naasten, zeker gelet op de vele bedreigingen en intimiderende berichten die mij intussen van verschillende kanten hebben bereikt. Mijn eigen ouders zouden thuis worden opgezocht, er worden foto’s gezonden die iemand van mijn 8-jarige zoontje heeft gemaakt, er wordt voortdurend gedreigd met aangiftes, Marie Carine en ik krijgen intimiderende berichten vol met scheldkanonnades aan het adres van haar kinderen, er worden negatieve berichten over mij verspreid, en een jeugdzorgactiviste die in kringen van ‘kritische ouders’ een soort semi-bekende status heeft op sociale media, probeert mij door de civiele rechter een publicatieverbod te laten opleggen.

Binnenkort moet ik een processtuk inleveren bij het Europees Hof in Straatsburg in de zaak van Kiemtie. Als ik voor die tijd van mijn wederpartij “bezigheidstherapie” krijg zodat ik daar niet meer in alle rust aan kan werken, dan zie ik dat somber in. Die “bezigheidstherapie” is mij zelfs al letterlijk aangekondigd in een telefoongesprek. Het Europees Hof kent een harde deadline van vier maanden. Hoe meer ik van mijn werk word gehouden en hoe meer stress ik ervaar omdat ik onder druk word gezet, hoe minder effectief ik mij voor de zaak van Kiemtie kan inzetten bij het Europees Hof.

Dit brengt mij weer terug naar de rol van de journalist van het onderzoeksplatform. Zij was namelijk al langere tijd bezig om de casus van Kiemtie te onderzoeken. Ik had ook contact met haar over die casus. Redelijk kort na de gebeurtenissen in de casus van Thomas, waar de journalist geprobeerd heeft om een vertrouwensbreuk tussen mij en Thomas te veroorzaken, heeft zij precies hetzelfde geprobeerd, maar dan bij Marie Carine. Dat is uiteindelijk ook een van de redenen waarom ik haar voor de Raad voor de Journalistiek heb gedaagd. Zij heeft druk op Marie Carine uitgeoefend om met mij te breken als de jurist die haar bijstaat in de procedures over het overlijden van Kiemtie.

Bedreigd om mij terug te trekken uit de casus van Kiemtie

Marie Carine is ook door anderen onder zware druk gezet om met mij te breken als haar gemachtigde in de casus van Kiemtie. De Delft Support-medewerker en een man met een strafblad die in het verleden hand- en spandiensten voor mij heeft verricht, stuurden haar een lange reeks van intimiderende berichten, die bedoeld waren om haar ervan te overtuigen dat ik onbetrouwbaar zou zijn. Er zouden allerlei strafrechtelijke aangiftes tegen mij zijn gedaan, en als Marie Carine niet met mij zou breken als haar gemachtigde, dan zou zij er ook last mee krijgen. Sterker nog, zij zou wel even de politie op bezoek krijgen om te controleren of ik haar niet bijv. gegijzeld zou houden in haar woning of iets dergelijks.

Dit is voor mij aanleiding geweest om aangifte te doen van bedreiging (art. 284 Sr). De Delft Support-medewerker heeft Marie Carine overigens niet alleen onder druk gezet om met mij als haar gemachtigde te breken, maar achtereenvolgens heeft zij eerst geprobeerd om haar aan een andere jurist te koppelen, en Marie Carine daar niet in bleek mee te gaan, probeerde zij Marie Carine er vervolgens van te overtuigen om haar krachten te bundelen met Peter Schouten, vanwege de parallellen met de zaak van Asha Hassan. Gelukkig heb ik al haar zwaar intimiderende berichten zwart op wit.

Ook het gegeven dat ik een affectieve relatie heb met Marie Carine Kruizinga, wordt van verschillende kanten ingezet als “bewijs” dat ik mij niet aan wet- of regelgeving zou houden. Dat is ook gebeurd door de desbetreffende journalist, die mij in een telefoongesprek woedend te woord stond en mij het verwijt maakte dat ik “leugenachtig” en “niet integer” zou zijn. In de praktijk is het helemaal geen geheim dat wij een affectieve relatie hebben, en er bestaat geen regel die zich er om die reden tegen verzet om haar te mogen bijstaan als haar gemachtigde. Voor een advocaat wordt het door de Orde afgeraden, aangezien de vereiste onafhankelijkheid in art. 10a lid 1 sub a Advocatenwet daardoor onder verhoogde druk kan komen te staan. Het wordt afgeraden, maar het is niet verboden.

Dat het niet verboden is, volgt echter gewoon uit de geest van art. 6 EVRM (het recht op een fair trial), dat een ieder het recht geeft op een raadsman van eigen keuze. Ik sta bovendien niet op het tableau ingeschreven als advocaat. Ik ben gewoon iemand die, als jurist, zijn vriendin als gemachtigde bijstaat in een procedure. Dat staat mij vrij.

Op dit moment word ik er echter van een aantal kanten mee gechanteerd. Het zou naar buiten worden gebracht op een manier waarop ik publiekelijk zou worden neergezet als iemand die ‘misbruik’ van zijn cliënt zou maken. Mijn ervaring is intussen dat als iemand je ergens mee chanteert, je maar beter zelf de eerste kunt zijn die het naar buiten brengt, om de angel er voorshands uit te halen. Voor de rest gaat het niemand wat aan met wie ik wel of geen affectieve relatie heb, omdat het mijn eigen privéleven betreft. 

Zoals ik in de schriftelijke toelichting bij die aangifte ook heb geschreven, ben ik iemand die getrouw zijn werk doet als jurist. Daarbij blijf ik steevast binnen de grenzen van het recht, en handel ik steeds naar eer en geweten. Ik baseer ik mij op feiten, en voor zover ik noodgedwongen op enig moment uitga van aannames, ben ik daar steeds transparant over. Daarbij durf ik inderdaad behoorlijk veel, en laat ik mij regelmatig kritisch uit zonder een blad voor de mond te nemen.

Mijn kritiek komt er kortweg op neer dat we worden geconfronteerd met een overheid die zich, in sommige opzichten, boven het recht verheven lijkt te wanen terwijl zij haar burgers daar – andersom – wél onverkort aan wenst te houden. Dat staat mijns inziens haaks op het uitgangspunt van een democratische rechtsstaat. Als gevolg daarvan staat momenteel een aantal rechtsstatelijke waarborgen onder verhoogde druk. Ik heb, vanwege mijn recht op vrije meningsuiting ex art. 10 EVRM en art. 7 Grondwet, alle recht om daarover vrijelijk mijn zienswijze te uiten en (ideeën voor) oplossingen aan te dragen.

Anders dan sommige advocaten die zich in de media luidruchtig profileren als voorvechters voor een veiliger jeugdzorg maar die daar intussen financieel aanzienlijk op vooruitgaan, zoals Peter Schouten, heb ik nog nooit ook maar één euro verdiend aan mijn inzet op het jeugdzorgdossier. Sterker nog: ik heb er financieel fors op moeten inleveren. Als ik er het uurtarief van Peter Schouten voor had gerekend, dan was ik nu een rijk man.

Ik doe wat ik doe, omdat ik in rechtvaardigheid geloof en omdat het mij aan het hart gaat. Evenmin heb ik ooit publiekelijk één onvertogen woord gezegd op grond waarvan het vermoeden zou kunnen ontstaan dat ik op de een of andere manier geradicaliseerd zou kunnen zijn. Mijn publicaties zijn volgens (mij) zowel juridisch als feitelijk goed onderbouwd en ze zijn wat mij betreft eerder ‘saai’ dan dat er iets radicaals in staat.

Mijn beweegredenen voor deze persoonlijke aanvulling op het artikel over Pensioenvoldoen.nl

Kort geleden heeft mij een alarmerend signaal bereikt dat het desbetreffende journalistieke onderzoeksplatform, tezamen met een aantal wederpartijen waar ik juridisch tegen strijd, achter de schermen zou kunnen werken aan een publicatie waarin ik op een negatieve manier word neergezet. Het gaat om iets wat ik op dit moment (nog) niet met volledige trefzekerheid kan bewijzen, maar ik ervaar het niettemin als alarmerend genoeg om er preventief actie op te ondernemen.

Als dit signaal inderdaad juist zou zijn, dan zijn verschillende partijen bij een dergelijke publicatie gebaat.

Ik uit al jarenlang, overigens op een constructieve manier, kritiek op het toezicht op de advocatuur vanuit de Nederlandse Orde van Advocaten, en ben daarbij ook kritisch over de manier waarop de Beroepsopleiding Advocaten is vormgegeven. Ik meen dat daardoor de deskundigheid van de advocatuur onder verhoogde druk staat, en daar zijn rechtszoekenden, en uiteindelijk de rechtsstaat niet bij gebaat.

Verder zijn mijn bevindingen in de zaak van Thomas over de onjuiste indicaties die gemeenten al sinds jaar en dag stellen, waarbij jongeren ten onrechte in de Wmo worden ondergebracht en dus ten onrechte een eigen bijdrage moeten betalen, schadelijk voor zowel gemeenten als het Schulinck Instituut (en dus uiteindelijk Wolters Kluwer). Als deze jongeren de handen ineen zouden slaan en een massaclaim zouden indienen om hun geld terug te eisen, vergelijkbaar met die van de stichting Pensioenvoldoen.nl maar dan met beter toezicht, dan zou dat in beginsel kunnen uitmonden in een strop, voor de overheid, van enkele honderden miljoenen euro’s in totaal. Wolters Kluwer zou hier last van krijgen omdat de gemeenten, op hun beurt, zouden kunnen proberen om hun schade weer op het Schulinck Instituut te verhalen, dat immers jarenlang waarschijnlijk verkeerde adviezen heeft gegeven.

Bovendien uit ik met enige regelmaat kritiek op het Openbaar Ministerie. Ik merk in een aantal jeugdzorg casussen waar het OM doorheen loopt, gemerkt dat er waarschijnlijk op een oneigenlijke manier gebruik wordt gemaakt van het opportuniteitsbeginsel in art. 167 lid 2 Sv. Dat is het recht van het OM om een aangifte naast zich neer te leggen. In de praktijk blijkt het OM daarbij te kunnen volstaan met een verwijzing naar “capaciteitsproblemen” of “te hoge werklast”. In art. 12-procedures volgen de gerechtshoven daarbij meestal de lijn van het OM, zodat het in de praktijk soms weinig toegevoegde waarde heeft om überhaupt zo’n procedure te starten.

Het eindresultaat is dat het OM in feite naar willekeur sepotbeslissingen kan nemen, en er bestaat nauwelijks tot geen effectieve controle op. Ik pleit er al langer voor om, om die reden, het opportuniteitsbeginsel in art. 167 lid 2 Sv maar volledig te schrappen (zie bijv. mijn artikel Jeugdzorg onveilig vanwege betrokkenheid OM).

Werkelijke oorzaak Toeslagenaffaire en uithuisplaatsingen

Maar er speelt nog meer. Een man die op dit moment, naar eigen zeggen, beleidsmedewerker is van Kamerlid Pieter Omtzigt, heeft mij langer geleden benaderd om onderzoek te doen naar de WGS (Wet gegevensverwerking voor samenwerkingsverbanden), een wet die verregaande informatie-uitwisseling mogelijk maakt, niet alleen tussen overheidsorganen onderling, maar ook tussen overheden en private organisaties, waaronder winstgedreven ondernemingen zoals de energiemaatschappij en de woningcorporatie.

Vooral ook veel jeugdzorginstellingen zijn op dit soort samenwerkingsverbanden aangesloten. Naar mijn idee is dat een probleem, aangezien jeugdzorginstellingen over het algemeen niet aan waarheidsvinding doen, ook al is dat eigenlijk wel wettelijk verplicht (zie mijn publicatie Geen waarheidsvinding in de jeugdzorg: de problemen samengevat). Op die manier kan onjuiste informatie over een burger, via een aantal ketenpartners, terechtkomen bij (bijvoorbeeld) de Belastingdienst of het OM, die er vervolgens beslissingen op baseren waarmee die burger kan worden benadeeld.

Naar mijn idee heeft dit zelfs in belangrijke mate bijgedragen aan de Toeslagenaffaire. Daarom benaderde deze beleidsmedewerker van Pieter Omtzigt mij, met de vraag of ik er een analyse over wilde schreven. Dit ging allemaal heel via-via. Deze beleidsmedewerker van Pieter Omtzigt zou mijn stuk dan zelf doorsluizen naar Pieter Omtzigt, die er mogelijk Kamervragen over zou gaan stellen. Gaandeweg bleek dat deze beleidsmedewerker allerlei betrokkenen, die kritisch zijn over het functioneren van de overheid in het jeugdzorgdossier, aan het benaderen was om vergelijkbare stukken bij hem in te dienen. Niemand van die betrokkenen kreeg Pieter Omtzigt ooit zelf te spreken; het ging allemaal via deze ‘beleidsmedewerker’.

Bij mij ontstond al vrij snel de indruk dat ik hiermee voor iemand anders’ karretje werd gespannen, en dat wilde ik niet laten gebeuren. Daarom publiceerde ik toen zelf dit uitgebreide stuk over de WGS en de rol van de WGS in de Toeslagenaffaire, en deze kortere samenvatting. De samenvatting had ik destijds uitsluitend geschreven ten behoeve van die beleidsmedewerker zelf, zodat hij zich een indruk kon vormen van waar ik aan werkte.

Kort daarna, keerde deze ‘beleidsmedewerker’ zich tegen mij, en werd ik van plagiaat beschuldigd. Ik zou het stuk niet zelf hebben geschreven; iemand anders zou dat hebben gedaan. Er werd geen bewijs geleverd voor deze beschuldiging. Wel ging het ‘rondzingen’ in kringen van mensen die zich o.a. via LinkedIn profileren als critici op de jeugdzorg, dat ik “niet integer” zou zijn. Ook werd ik onder zeer hoge druk gezet om vooral helemaal niets kritisch te publiceren over CORV. Zou ik dat wel doen, dan zou er wat voor mij zwaaien. Tot op heden heb ik dat (nog) niet gedaan, maar ik ben het zeker nog van plan.

Als het inderdaad juist zou zijn dat deze beleidsmedewerker inderdaad dicht op Kamerlid Pieter Omtzigt zit, en tot nu toe lijkt e.e.a. wel in die richting te wijzen, dan zou dat kunnen betekenen dat Omtzigt wordt omringd door één of meer betrokkenen die hem, wellicht, selectief kleine brokjes informatie zouden kunnen voeden, net genoeg om hem aan het werk te houden en net genoeg om ervoor te zorgen dat hij in de publieke belangstelling blijft staan als kritisch Kamerlid, maar onvoldoende om tot écht significante, nieuwe onthullingen te komen over de werkelijke oorzaken die tezamen konden uitmonden in de Toeslagenaffaire.

De rol van het OM bijvoorbeeld, als deel van de jeugdzorgketen, blijft in zijn werk als Kamerlid onderbelicht. Dat geldt ook voor de rol van de Raad voor de Rechtspraak, en de rol van de zgn. Zorg- en Veiligheidshuizen, de RIEC’s, en een aantal andere overheidsinstellingen en particuliere bedrijven en stichtingen.

Ik begrijp dat Omtzigt onder hoge mentale druk staat en over beperkte middelen en mankracht beschikt om zijn werk zelfstandig te kunnen verrichten. Omtzigt zou, vanuit die benarde omstandigheden, in beginsel iedere hulp kunnen verwelkomen, en zou in theorie een ‘blinde vlek’ kunnen ontwikkelen voor mensen die dichtbij hem staan, terwijl zij in werkelijkheid juist een beperkende rol spelen bij zijn onderzoek naar o.a. de Toeslagenaffaire.

Dit zou eveneens kunnen gelden voor sommige andere kritische Kamerleden die, net zoals Omtzigt, voortreffelijk werk doen. Het beperkt kritische juristen of andere klokkenluiders zoals ik, in hun mogelijkheden om contact te krijgen met deze politici en bepaalde bevindingen met hen te delen, op het moment dat zij op deze manier worden ‘afgeschermd’.

In dat laatste verband vermeld ik nadrukkelijk dat het hierbij om aannames gaat. Ik heb er geen hard bewijs voor. Het is mijn eigen ervaring, en het is beslist denkbaar dat ik er geheel of ten dele naast zit.

Nu dit alles (en nog beduidend meer) op de achtergrond in mijn eigen leven speelt, vind ik het een onprettig en eigenlijk ronduit onveilig idee dat er op dit moment tenminste twee journalisten van een gerespecteerd journalistiek onderzoeksplatform zijn, waarvan ik weet dat zij het ‘op mij gemunt hebben’ en waarvan mij nu een signaal heeft bereikt dat zij achter de schermen zouden kunnen werken aan een publicatie over mij, waarin ik op een negatieve manier word afgeschilderd.

Het gaat hier om een journalistiek medium waartegen een klachtprocedure bij de Raad voor de Journalistiek loopt, en ik acht de kans inderdaad niet denkbeeldig dat deze betrokkenen er de voorkeur aan geven om hun eigen straatje schoon te vegen, en zich er inderdaad voor zullen lenen om (in het belang van een aantal partijen) publiekelijk negatieve berichtgeving over mij te verspreiden.

Met dit alles in het achterhoofd, hoop ik om alsnog de bescherming van het Huis voor Klokkenluiders te krijgen die mij, mede gelet op EU-richtlijn 2019/1937, eigenlijk toekomt (zie mijn recente publicatie: Bescherming van klokkenluiders onder druk). De heisa die er nu speelt, kost mij ongelooflijk veel tijd en energie, en ervaar ik als mentaal uitputtend. Ik slaap er slecht door, en begin nu ook fysieke gezondheidsklachten te ervaren. Daarnaast drukt het ook financieel zwaar op mij.

Wat de situatie in zoverre bovendien ingewikkelder maakt, is dat de term ‘klokkenluider’ steeds meer als een generieke term lijkt te worden gebruikt, vooral op sociale media. In beginsel kan iedereen die zelf meent bepaalde misstanden op het spoor te zijn, die term vrijelijk gebruiken, ook wanneer de feitelijke onderbouwing voor het betoog wellicht gebrekkig is. In de praktijk blijkt dat ook veelvuldig te gebeuren.

Wat mij betreft zou de term ‘klokkenluider’ eigenlijk voorbehouden moeten zijn aan een ieder die, op grond van EU-richtlijn 2019/1937 en vaste jurisprudentie van het Europees Hof over de toepassing van art. 10 EVRM, aan bepaalde (terecht: zeer stringente) eisen voldoet. Ik meen dat ik mij, met deze publicatie, begeef binnen de reikwijdte van EU-richtlijn 2019/1937 en art. 10 EVRM zoals dat door het Europees Hof wordt uitgelegd, en dat ik er niets strafbaars of onrechtmatigs mee doe.

Dat neemt niet weg dat de angst voor represailles er intussen bij mij goed in zit. En niet alleen bij mij, maar ook bij mijn gezin. Ik loop hier al ruim een jaar mee, en ga intussen behoorlijk zwaar gebukt onder de stress. Mijn gezondheid lijdt er onder, en ik maak mij zorgen om de veiligheid en het welzijn van mijn naasten. Ik vind echter dat, in een vrije democratische samenleving, de waarheid benoemd moet kunnen worden. Dat is een groot goed dat we moeten blijven beschermen, en daar blijf ik mij op mijn manier voor inzetten.

Nieuwste blogs

Populairste blogs

Deel dit bericht